Wie is aansprakelijk voor de kosten als er gevaarlijke lading wordt gemorst?

Mei 2022

Inleiding
In februari van dit jaar heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam zich gebogen over de Overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (ADR).[1] Het ADR is een internationaal verdrag waarin is vastgelegd hoe gevaarlijke stoffen moeten worden vervoerd en wie er verantwoordelijk is voor de verschillende handelingen die nodig zijn om de stoffen van A naar B te krijgen.

Waar ging de zaak over?
Het bedrijf Tankconnect B.V. heeft in juli 2020 meerdere vervoeropdrachten gegeven aan een vervoerder (in het vonnis geanonimiseerd). De opdrachten strekten tot het vervoer van chemicaliën in vloeibare vorm (het vonnis vermeldt niet welke stof) van een terminal in Beveren, België, naar een terminal in Antwerpen, België. Het ging dus om Belgisch binnenlands wegvervoer. In Beveren werd de tankcontainer gevuld door medewerkers van de terminal. Om veiligheidsredenen mocht de chauffeur van de vervoerder daar niet bij aanwezig zijn. Hij moest in de kantine wachten. Nadat de tank was verzegeld moest de chauffeur een visuele controle uitvoeren, onder andere op mogelijke lekkage. Bij aankomst in Antwerpen constateerden medewerkers van de terminal dat zich wat van de vervoerde vloeistof op het spatbord van de trekker bevond. Daarop traden veiligheidsmaatregelen in werking, waaronder controle door een extern bedrijf en inzet van de brandweer. Tankconnect heeft de kosten daarvan betaald.

Tankconnect wilde de kosten verhalen op de vervoerder en heeft in verband daarmee drie vrachtfacturen onbetaald gelaten. In de procedure voor de kantonrechter vordert de vervoerder betaling van deze facturen, van in totaal € 7.563,71. Tankconnect stelt een tegenvordering in voor de kosten de veiligheidsmaatregelen. Zij stelt dat zij die kosten heeft verrekend met de openstaande vracht en dat zij daarboven nog een bedrag van € 5.465,91 te vorderen heeft.

De partijen zijn het erover eens hoe de gemorste lading op het spatbord terecht moet zijn gekomen. Tijdens het vullen van de tank, via het vulgat bovenop de tankcontainer, moet residu van de lading naast het vulgat terecht zijn gekomen. Toen de trekker is gaan rijden moet het residu op het spatbord zijn neergekomen. De chauffeur is bij zijn controle weliswaar rondom het voertuig gelopen, maar hij heeft niet bovenop de tank gekeken. Volgens de vervoerder mocht de chauffeur dat niet. Daarnaast beroept de vervoerder zich op het ADR. Daarin staat dat het de taak is van de vuller om erop te letten dat zich aan de buitenzijde van de door hem gevulde tanks geen gevaarlijke resten van de inhoud bevonden (art. 1.4.3.3 onder g ADR). De afzender beroept zich eveneens op het ADR en stelt dat de controleplicht van de vervoerder op onder andere gebreken en lekkage (art. 1.4.2.1.1 onder c ADR) meebrengt dat de chauffeur ook bovenop de tank moest kijken.

De kantonrechter oordeelt, op basis van art. 1.4.3.3 ADR, dat het morsen van de gevaarlijke stof op het voertuig niet voor rekening en risico van de vervoerder dient te komen. Het behoorde immers in de eerste plaats tot de verplichtingen van de vuller om dit te constateren. Dat de vervoerder het had kunnen ontdekken door bovenop de tank te kijken, doet er niet af dat de vuller kennelijk niet aan zijn verplichtingen heeft voldaan. Om deze reden wordt de vordering van de vervoerder toegewezen en die van Tankconnect afgewezen.

Het ADR en Boek 8 BW

ADR

In Nederland[2] geldt de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs). Art. 5 Wvgs verbiedt het vervoer van gevaarlijke stoffen, behalve wanneer dat gebeurt in overstemming met de wettelijke voorschriften. Die wettelijke voorschriften zijn voor het wegvervoer de voorschriften van het ADR (art. 3 Wvgs jo. art. 2 Besluit vervoer gevaarlijke stoffen jo. art. 3 en Bijlage I Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen). Als een vervoerder zich niet houdt aan de regels van het ADR (hij vervoert bijvoorbeeld een gevaarlijke stof in een ongeschikte tank), dan is dat een overtreding art. 5 Wvgs. Dit is strafbaar gesteld in de Wet op de economische delicten (art. 1a onder 1⁰ Wed).

Het ADR heeft als doel het waarborgen van de openbare veiligheid. De verplichtingen die in het ADR staan beschreven, in totaal meer dan 1.000 pagina’s, zijn daarop gericht. Mocht er tijdens het vervoer van gevaarlijke stoffen toch iets mis gaan, dan bepaalt het ADR niet welke partij daarvoor aansprakelijk is. Dat doet het ‘natte’ civiele recht van Boek 8 BW.

Boek 8 BW

In Boek 8 BW is onder andere de aansprakelijkheid van de vervoerder voor schade ontstaan tijdens het vervoer geregeld. De hoofdverplichting van de vervoerder is dat hij de lading moet afleveren in dezelfde staat waarin hij die heeft ontvangen (in de woorden van professor Claringbould: “goed erin, goed eruit!”). In deze zaak is de vervoerde lading in goede staat afgeleverd. De schade bestond uit onderzoeks- en opruimingskosten voor de gemorste lading. Nu de lading goed is afgeleverd, zijn de artikelen over ladingschade en –verlies natuurlijk niet van toepassing. Toch is Boek 8 BW wel degelijk relevant.

In art. 8:1117 BW is de afzendersaansprakelijkheid in het wegvervoer opgenomen. Dit artikel, dat van regelend recht is zodat partijen er contractueel van kunnen afwijken, bepaalt primair dat de afzender tegenover vervoerder aansprakelijk is voor “de buitengewone schade (…), die (…) zaken die deze ten vervoer ontving, dan wel de behandeling daarvan, de vervoerder berokkenden”. Hoewel de wetgever hierbij alleen heeft gedacht aan schade die door de lading, zoals gevaarlijke lading, is berokkend aan het voertuig van de vervoerder, is er geen reden om andersoortige schade (bijvoorbeeld opruimingskosten) van de werking van dit artikel uit te sluiten.[3] De afzender is echter niet aansprakelijk wanneer de schade is veroorzaakt door een omstandigheid die voor rekening van de vervoerder komt. Daarmee wordt bedoeld een omstandigheid die in geval van ladingschade tot vervoerdersaansprakelijkheid zou leiden.

De risicoverdeling blijft dus hetzelfde, ongeacht wie er schadevergoeding vordert van wie. Zo komt een gebrek aan het voertuig (indien dat de schadeveroorzakende omstandigheid is) voor rekening van de vervoerder en komt een gebrekkige verpakking van de lading (als de schade daardoor is veroorzaakt) voor rekening van de afzender.

Art. 8:1117 BW veronderstelt dat het de vervoerder is die schade heeft geleden. In de onderhavige zaak is de situatie omgekeerd. Hier heeft de afzender schade geleden die hij op de vervoerder wil verhalen. Dat maakt het juridische kader echter niet anders. De vervoerder had, met dit artikel in de hand, het verweer kunnen voeren dat de schade voor rekening van de afzender dient te blijven. Want als de vervoerder die schade had geleden, had hij regres kunnen nemen op de afzender.

In deze zaak komt de rechter tot het oordeel dat de morsing is veroorzaakt door de vuller, die in opdracht van de afzender Tankconnect werkte. Dat heeft tot gevolg dat de vervoerder niet aansprakelijk is voor de schade die het gevolg is van de morsing.

Toegift: wat als de vervoerder rechtstreeks was aangesproken door de brandweer?

Stel nu dat de brandweer en het externe bedrijf de vergoeding van hun kosten hadden gevorderd van de vervoerder en niet van de afzender? Voor dergelijke vorderingen (ingesteld buiten overeenkomst) geldt een aparte regeling in Boek 8 BW. Die regeling is van toepassing op schade van derden die is ontstaan door gevaarlijke stoffen aan boord van een voertuig (art. 8:1210 e.v. BW). Onder ‘schade’ wordt ook verstaan de kosten van preventieve maatregelen of schade veroorzaakt door zulke maatregelen (art. 8:1210 onder b sub 3° BW).

Het voert te ver om de hele regeling hier te bespreken, maar van belang is dat deze regeling in principe een risico-aansprakelijkheid bevat voor de vervoerder van gevaarlijke stoffen. Dat betekent dat de vervoerder in beginsel de schade van derden moet vergoeden, ook als hij zelf geen schuld heeft aan het ontstaan van die schade. Daar zijn wel uitzonderingen op (art. 8:1213 BW). Voor schade door laden en lossen is een aparte bepaling opgenomen. Die brengt mee dat, indien de stof is geladen of gelost door de afzender of de ontvanger, deze afzender of ontvanger aansprakelijk is voor de schade die daardoor is ontstaan (art. 8:1214 lid 1 en 3 BW). Dus ook als de vervoerder in de onderhavige casus rechtstreeks zou zijn aangesproken voor de opruimingskosten, zou hij niet aansprakelijk zijn geweest.

Slotsom
Zoals gezegd is art. 8:1117 BW van regelend recht. Er kan dus een andere aansprakelijkheidsverdeling worden overeengekomen. Wat ook mogelijk is, en in de praktijk misschien gemakkelijker haalbaar, is het maken van concrete afspraken over (bijvoorbeeld) welke partij moet controleren op residuen na het vullen en over aansprakelijkheid bij het niet naleven van zo’n verplichting. Dat lijkt in deze casus niet te zijn gebeurd. Los daarvan zouden afzenders zich moeten realiseren dat zij in voorkomend geval aansprakelijk kunnen zijn voor schade van derden én voor schade van de vervoerder. Het gebeurt regelmatig dat afzenders onvoldoende verzekerd zijn tegen deze risico’s.

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met ondergetekende of één van de andere advocaten van Van Traa Advocaten.

* * *

[1] Rechtbank Rotterdam 18 februari 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:1942.
[2] Uit het vonnis blijkt dat de kantonrechter Nederlands recht heeft toegepast, maar er wordt niet duidelijk gemaakt waarom dat zo is. Op basis van de IPR-regels zou, zonder rechtskeuze, Belgisch recht van toepassing zijn (art. 5 lid 1 Rome I-Verordening).
[3] M.H. Claringbould, ‘Aansprakelijkheid bij vervoer van gevaarlijke stoffen’, TMA 1995-1, p. 19.

Deel dit artikel

Gerelateerde artikelen

Nieuwsbrief

Wilt u op de hoogte blijven van belangrijke ontwikkelingen en updates, dan kunt u zich aanmelden voor onze nieuwsbrief!

©2024 Van Traa advocaten N.v. Alle rechten voorbehouden