Tussentijds een overeenkomst van opdracht opzeggen? Benoem expliciet het uitsluitende karakter van de opzegmogelijkheden!
Juli 2021
In de praktijk komt het regelmatig voor dat een partij een overeenkomst van opdracht tussentijds wil opzeggen. Stelt u zich voor dat de overeenkomst maar één opzegmogelijkheid bepaalt. Hebben partijen daarmee dan beoogd tussentijdse opzegging op andere gronden uit te sluiten? Het Hof Arnhem-Leeuwarden (het “Hof”) heeft zich over deze vraag uitgelaten. In dit artikel wordt dit arrest en de gevolgen daarvan voor de praktijk onder de loep genomen.
Hoofdregel: opdrachtgever kan te allen tijde opzeggen
Volgens de hoofdregel van art. 7:408 BW kan de opdrachtgever – behalve indien het een particulier betreft – de overeenkomst te allen tijde opzeggen. Deze wettelijke betaling is echter van regelend recht. Partijen kunnen daar dus van afwijken. In de onderhavige kwestie is de vraag aan de orde of partijen van het wettelijke uitgangspunt zijn afgeweken.[1]
De casus
Partijen sluiten een overeenkomst van opdracht. Zij spreken af dat de opdrachtnemer per 1 januari 2017 golfactiviteiten op het golfresort van de opdrachtgever aanstuurt. De looptijd van de overeenkomst bedraagt drie jaar. De overeenkomst bepaalt (in artikel 5) dat elk van partijen de overeenkomst kan beëindigen als “partijen op 31.12.2017 inzien dat het exploitatieresultaat niet toereikend is om de voorschotten te kunnen vergoeden”. Eind 2017 zegt de opdrachtgever de overeenkomst op per 31 december 2017. De opdrachtnemer betwist de rechtsgeldigheid van die opzegging. Daarop vordert de opdrachtgever een verklaring voor recht dat hij de overeenkomst per 31 december 2017 rechtsgeldig heeft beëindigd. In reconventie vordert de opdrachtnemer dat de opdrachtgever wordt veroordeeld aan hem te betalen het overeengekomen loon over 2017 (per saldo nog € 11.078,73) én schadevergoeding (€ 110.880) wegens het onrechtmatig beëindigen van de overeenkomst. In eerste aanleg heeft de rechtbank beslist dat de opdrachtgever de overeenkomst met de opdrachtnemer niet rechtsgeldig heeft opgezegd. Het Hof komt tot een ander oordeel.
Voorop staat dat de tekst van artikel 5 van de overeenkomst uitsluitend spreekt over het exploitatieresultaat als reden om de overeenkomst tussentijds te beëindigen. Aan de ene kant zou daaruit kunnen worden afgeleid dat partijen beoogd hebben de overige opzegmogelijkheden (zoveel mogelijk) uit te sluiten. Aan de andere kant kan worden betoogd dat de betreffende contractuele bepaling de overige opzegmogelijkheden niet expliciet uitsluit, bijvoorbeeld door te bepalen dat de overeenkomst uitsluitend kan worden opgezegd in het geval zoals vermeld in artikel 5 van de overeenkomst.
De tekst van de overeenkomst en de contacten daarover voorafgaand aan het sluiten daarvan, bevatten volgens het Hof geen aanwijzing dat partijen de wettelijke bevoegdheid te allen tijde op te zeggen wegens het komen te ontbreken van vertrouwen hebben willen uitsluiten. Bovendien is de aard van de overeenkomst een aanwijzing voor het tegendeel. Het feit dat de overeenkomst voor drie jaar was aangegaan, laat volgens het Hof zien dat partijen destijds een positieve verwachting hadden van de samenwerking, maar sluit op zichzelf de mogelijkheid van een tussentijdse beëindiging niet uit. Opzegging was dus mogelijk. Op grond van art. 7:411 BW is opdrachtgever echter wel een redelijk loon verschuldigd, nu de opdracht is beëindigd voordat de tijd waarvoor hij is verleend, is verstreken en het loon afhankelijk was van het volbrengen van de opdracht.
Betekenis voor de praktijk
Wat betekent dit arrest nu voor de praktijk? Wilt u als contractspartij (tussentijdse) opzegging alleen mogelijk maken voor specifieke in de overeenkomst benoemde gevallen, dan doet u er goed aan om in de overeenkomst niet alleen die gevallen te benoemen, maar daarbij ook expliciet het uitsluitende karakter van de opzegmogelijkheden te benoemen. Dat kan bijvoorbeeld al door het woord ‘alleen’ of ‘uitsluitend’ toe te voegen. Eventueel kan daarbij nog worden verwezen naar art. 7:408 BW.
* * *
[1] Hof Arnhem-Leeuwarden 9 februari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1222.
Tomas Uildriks
Advocaat