Pas op: “Finale kwijting” is niet altijd finaal
Oktober 2020
Een veel geziene betalingsvoorwaarde in het kader van een schikkingsovereenkomst is dat betaling van bedrag X geschiedt onder verlening van finale kwijting (over en weer), of woorden van gelijke strekking. De schuldenaar pleegt een dergelijke ‘tegen finale kwijting’-afspraak te incorporeren opdat er na betaling ter zake van dat betreffende geschil niets meer van hem te vorderen is. Het doel van zo’n afspraak is over het algemeen dat na betaling een einde aan het geschil komt. Dat de finale kwijting-afspraak voor de schuldenaar niet altijd soelaas biedt, laat de hierna te bespreken uitspraak van de Rechtbank Rotterdam duidelijk zien.
Casus
De feitelijke achtergrond van de uitspraak betreft douanewerkzaamheden. Neele-Vat heeft zich tegenover Clearfreight verbonden om douanediensten, waaronder inklaringen, te verrichten. Op enig moment geeft de Douane aan voornemens te zijn zogenaamde uitnodigingen tot betaling (UTB’s) aan Neele-Vat te sturen ter zake van de aangiften van 2009 en 2010. Vervolgens verzoekt de Douane Neele-Vat bij UTB’s om € 25.685,37 te betalen.
Neele-Vat en Clearfreight spreken daarop af dat Clearfreight de douaneschuld van Neele-Vat, tegen finale kwijting, betaalt. Nadat Clearfreight heeft betaald, geeft Neele-Vat haar volmacht om bezwaar te maken tegen de UTB’s. Deze afspraken formaliseren partijen in een schikkingsovereenkomst.[1]
Neele-Vat trekt de verleende volmacht later weer in om de bezwaarprocedure verder zelf te voeren (“de bestuursrechtelijke procedure”). Op enig moment krijgen werknemers van Neele-Vat in verband met de aangiften in 2009 en 2010 concept-tenlasteleggingen opgestuurd (“de strafrechtelijke procedure”). Neele-Vat heeft in het kader van de bestuursrechtelijke en de strafrechtelijke procedure aanzienlijke juridische kosten gemaakt. Naar Neele-Vat meent is Clearfreight voor deze kosten aansprakelijk. Neele-Vat vordert daarom van Clearfreight vergoeding van ruim € 80.000,- (exclusief kosten en rente) aan juridische kosten. Clearfreight voert verweer en doet in het kader daarvan een beroep op de finale kwijting-afspraak van de schikkingsovereenkomst. Zo stelt Clearfreight dat de finale kwijting onbeperkt en onvoorwaardelijk is gegeven en dat het redelijk is dat de finale kwijting ook ten aanzien van de vorderingen van de juridische kosten geldt. Neele-Vat is het daar niet mee eens. Neele-Vat meent dat de finale kwijting niet los gezien kan worden van de afspraak die tussen partijen in het kader van de betaling van de UTB’s gemaakt is. Daarmee bedoelt Neele-Vat dat de kwijting is gegeven in het kader van de afspraak dat Neele-Vat Logistics het bezwaar niet meer hoefde te doen omdat volmacht aan Clearfreight zou worden gegeven. Zij stelt dat de finale kwijting daarom niet voor de juridische kosten is afgesproken, nu daarover nog niets bekend was ten tijde van het maken van de finale kwijting-afspraak.
Voordat ik aan de bespreking van het oordeel van de rechtbank toekom, schets ik eerst het kader omtrent kwijting.
Kader (finale) kwijting
De term kwijting zien we in de wet op enkele plaatsen terugkomen.
Kwitantie
Volgens art. 6:48 lid 1 BW is de schuldeiser verplicht voor iedere voldoening een ‘kwitantie’ af te geven. Het woord ‘kwitantie’ dient men hier op te vatten als synoniem van het begrip ‘kwijting’ (vgl. art. 6:49 BW). Dit leidt ertoe dat de kwijting, of in normaal spraakgebruik: het ‘bonnetje’, tussen de betalende en betaalde partij als bewijs van betaling geldt (vgl. art. 157 Rv).[2]
Kwijtschelding
Een andere wettelijk geregelde vorm van kwijting is ‘kwijtschelding’ (vgl. art. 6:160 BW). Hierbij brengt de schuldeiser expliciet tot uitdrukking afstand te doen van een recht, omdat (i) wordt overeengekomen dat het verschuldigde bedrag niet geheel wordt voldaan; of (ii) aan de onzekerheid over de verschuldigdheid van het bedrag een einde wordt gemaakt door een schikkingsovereenkomst.
Kwitantie of kwijtschelding?
Of een finale kwijting-afspraak in een schikkingsovereenkomst slechts inhoudt dat betaling heeft plaatsgevonden (vgl. art. 6:49 BW), of dat daarin mede in het afstand doen van een recht door de schuldeiser kan worden gelezen (art. 6:160 BW), is een kwestie van uitleg. Daarbij is de welbekende Haviltex-maatstaf van belang. Het komt aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de finale kwijting-afspraak mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.[3] Uitgangspunt van de Hoge Raad is dat in een kwijtingsbeding niet zonder meer een kwijtschelding in de zin van art. 6:160 ligt BW besloten.[4] Dat betekent dat terughoudendheid op zijn plaats is bij de uitleg van een finale kwijting-afspraak.
Oordeel Rechtbank Rotterdam
Terug naar het dispuut tussen Neele-Vat en Clearfreight. Volgens de rechtbank moet de in het geding zijnde finale kwijting-afspraak aldus worden begrepen dat na betaling aan alle op dat moment bestaande betalingsverplichtingen was voldaan, zonder dat daarvoor nog verdere betalingen konden worden gevergd. Ten tijde van het maken van de finale kwijting-afspraak was er nog geen strafrechtelijke procedure, wel een bestuursrechtelijke procedure. Volgens de rechtbank brengt een redelijke uitleg mee dat de finale kwijting-afspraak wél voor de bestuursrechtelijke procedure geldt, maar niet voor de strafrechtelijke procedure.
Overigens strandt de vordering tot betaling van de juridische kosten van de bestuursrechtelijke procedure eveneens, omdat Neele-Vat geen voldragen grondslag tot verhaal van deze kosten heeft aangevoerd.
Analyse
Het oordeel van de Rechtbank Rotterdam past in de lijn die door rechtspraak van de Hoge Raad met betrekking tot de finale kwijting-afspraak is ontwikkeld.[5] Bij een finale kwijting-afspraak moet niet slechts uitgegaan worden van de (ruime) taalkundige betekenis van het beding, maar is ook van belang de zin die de partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Nu denkt u wellicht, ondanks dat de strafrechtelijke procedure in casu een ‘onzekerheid’ betrof, bedoelden partijen door een schikking (met betaling tegen finale kwijting) te treffen niet juist een einde aan ‘onzekerheid’ van het geschil te maken? Wordt daar niet te gemakkelijk aan voorbijgegaan? De lijn van de Hoge Raad is als volgt. Omdat kwijting impliceert dat de schuldeiser zijn rechten prijsgeeft, moet de wil van de schuldeiser daarop ook zijn gericht.[6] Daarbij is uitgangspunt dat is vereist dat een schuldeiser het recht waarvan hij afstand doet kent.[7] In de literatuur wordt in dit verband opgemerkt dat het een ‘misverstand’ is dat bij het sluiten van de schikkingsovereenkomst de wens naar zekerheid en afscheid van onzekerheid vooropstaat.[8] Er zal dus telkens bekeken moeten worden of er ten aanzien van dat specifieke geval kwijting is verleend, dus afstand van recht is gedaan.
In casu was de strafrechtelijke procedure nog niet op handen bij het maken van de finale kwijting-afspraak. Neele-Vat kon dus onmogelijk weten, laat staan ‘willen’ in de zin van art. 3:33 BW, dat zij door de finale kwijting-afspraak tevens afstand deed van enig recht omtrent de strafrechtelijke procedure. Redelijke uitleg brengt dan mee dat partijen geen wilsovereenstemming bereikt hebben over de kwijting ten aanzien van de strafrechtelijke procedure.
Redigeren finale kwijting-afspraak
Is er een mogelijkheid om in de finale kwijting-afspraak ook in onzekere, toekomstige gevallen te doen voorzien?
Om uitleggeschillen voor te zijn is het raadzaam om de finale kwijting-afspraak in de schikkingsovereenkomst al zodanig in te kleuren dat deze bestand is voor toekomstige gevallen. Op die manier kan de rechtbank op een ander uitlegspoor gebracht worden. De Rechtbank Rotterdam onderkent dit ook in de hierboven besproken zaak (rov. 4.13): “Dat de betrokken partij met het woord kwijting een dergelijke kwijtschelding heeft bedoeld zal de wederpartij derhalve niet mogen begrijpen, tenzij aanvullende tekst en/of de relevante omstandigheden daartoe aanleiding geven.”
Pleegt, bijvoorbeeld, in de branche voor te komen dat van overheidswege boetes en/of naheffingen worden opgelegd, en is dat nog niet het geval ten tijde van de schikking, is het dus raadzaam dit al in de schikkingsovereenkomst op te nemen. Door te stipuleren dat kwijting ook wordt verleend ten aanzien van toekomstige schades, zoals boetes en/of naheffingen van overheidswege, of juist dat ten aanzien daarvan geen kwijting wordt verleend. Het risico van discussie achteraf zal niet helemaal weggenomen worden, maar in ieder geval worden ingeperkt.
Indien u naar aanleiding van het voorgaande vragen heeft, neemt u dan gerust contact met mij op.
* * *
[1] Zoals bedoeld in art. 7:900 e.v. BW.
[2] HR 22 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:975, NJ 2018/279.
[3] Vgl. artt. 3:33 en 3:35 BW; HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 (Haviltex).
[4] HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2098, RvdW 2014/92.
[5] Idem voetnoot 2 en 4. Zie nog recenter: HR 14 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:260.
[6] Conclusie A-G E.M. Wesseling-van Gent, ECLI:NL:PHR:2019:928, bij HR 14 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:260, randnr. 2.19.
[7] Idem voetnoot 6, randnr. 2.20.
[8] Asser-Van Schaick 7-VIII 2018/157.