Opschorting of verrekening van vracht bij ladingschade
Maart 2024
Wanneer er tijdens wegvervoer schade aan goederen ontstaat, doemt al snel de vraag op wat dit betekent voor de openstaande vracht. Dit speelt in het bijzonder bij vervoerders waar regelmatig mee wordt gewerkt. Zij hebben vaak niet alleen voor het vervoer in kwestie, maar ook voor eerdere transporten nog vracht te vorderen. Dat kan al snel in de tienduizenden euro’s lopen. Als er tijdens één van de transporten een ladingschade ontstaat kan dat, zeker als het om een omvangrijk bedrag aan nog onbetaalde vracht gaat, voor ladingbelanghebbenden aanleiding zijn om deze vrachtfacturen – al is het maar voorlopig - onbetaald te laten. In hoeverre is dat toegestaan?
Het CMR-verdrag geeft hierop geen antwoord. Dit verdrag regelt immers niets over de onderwerpen waar het in dit geval om draait: opschorting van betaling van de vracht of verrekening van de vracht met de ladingschade. In hoeverre een ladingbelanghebbende betaling van de vracht kan opschorten of verrekenen, moet derhalve worden beantwoord aan de hand van het aanvullend toepasselijke nationale recht. Hoe dat toepasselijke recht precies moet worden gevonden, valt buiten het bestek van deze bijdrage; gemakshalve wordt nu uitgegaan van Nederlands recht.
In de Nederlandse literatuur wordt bij de opschorting van vracht wel gewezen op art. 8:1128 lid 1 BW. Deze bepaling komt er, kort samengevat, op neer dat de vracht al vóór aanvang van het vervoer verschuldigd is.[1] In de praktijk betaalt de afzender de vracht pas achteraf. Als de vervoerder die achterafbetaling accepteert, kan worden aangevoerd dat partijen facturatie achteraf zijn overeengekomen. Dan is de regel van art. 8:1128 lid 1 BW (‘vooraf betalen’) niet meer van toepassing. Maar als art. 8:1128 lid 1 wel van toepassing is gebleven, wordt door Claringbould betoogd dat de systematiek van de wet zich tegen opschorting van de vracht verzet.[2] De door Claringbould gebezigde opvatting lijkt weinig navolging in de - vrij spaarzame - rechtspraak op dit punt te vinden. Zo overwoog de rechtbank Overijssel uitdrukkelijk dat uit art. 8:1128 BW geen verbod tot opschorting kon worden afgeleid.[3] Ook het hof Den Haag en de rechtbank Rotterdam honoreerden eerder een beroep op opschorting van de betaling van vrachtfacturen wegens goederenschade.[4] In alle drie de uitspraken zag de – gehonoreerde - opschorting van de betaling op meer transporten dan enkel het vervoer waarbij de ladingschade was ontstaan.
Overigens betekent het recht op opschorting tot betaling van de vracht niet dat de vracht nooit meer betaald hoeft te worden.[5] Als later in een procedure wordt vastgesteld dat de ladingbelanghebbende tevens vrachtdebiteur weliswaar een vordering tot schadevergoeding voor de beschadigde of verloren lading heeft op de vervoerder, is die ladingbelanghebbende nog steeds gehouden de verschuldigde vracht te betalen. De vervoerder heeft zijn vrachtvordering en de ladingbelanghebbende heeft zijn vordering tot schadevergoeding.
In het vonnis zal de rechter de vrachtdebiteur veroordelen de verschuldigde vracht te betalen en hij zal de vervoerder veroordelen tot betaling van de schadevergoeding wegens ladingschade. Hier kan nog een addertje onder het gras zitten. De vervoerder moet zijn vordering tot betaling van de vracht zelfstandig binnen de verjaringstermijn van één jaar tegen de vrachtdebiteur instellen. Voor deze vordering geldt dezelfde verjaringstermijn als voor de ladingschadevordering: één jaar (art. 8:1711 BW).[6] Doet de vervoerder dat niet op tijd, dan is zijn vrachtvordering alsnog verjaard.
Dat brengt ons bij de verrekening. Ook dit punt komt zelden in de rechtspraak aan bod. De voorzieningenrechter te Den Haag overwoog in 2013 dat een ondeugdelijke uitvoering van het transport niet aan een betalingsverplichting in de weg kon staan. Op basis daarvan werd een beroep op verrekening afgewezen.[7] Op deze motivering valt mogelijk wel wat af te dingen. Verrekening staat immers los van het al dan niet ontstaan van betalingsverplichtingen, maar ziet juist op het tenietgaan van dergelijke verbintenissen.[8]
De reden dat opschorting en verrekening van vracht relatief onontgonnen gebied is, komt wellicht omdat de regels omtrent betaling van vracht, opschorting en verrekening van regelend recht zijn.[9] Partijen kunnen hieromtrent dus zelf afspraken maken en voorwaarden hanteren. Het kort aanstippen van de AVC 2002 mag in dit kader niet ontbreken. Daarin wordt verrekening vracht uitdrukkelijk uitgesloten (art. 7 lid 5 AVC 2002). Opschorting wordt in de AVC 2002 echter onbesproken gelaten.
Het kunnen opschorten of verrekenen van de vracht kan een machtig drukmiddel voor ladingbelanghebbenden zijn in geval van een ladingschade. Vervoerders die daar een stokje voor willen steken, doen er dus goed aan om dergelijke acties contractueel uit te sluiten.
* * *
[1] Vgl. in dit kader: Rb. Oost-Brabant 12 april 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:1808, r.o. 4.14.
[2] M.H. Claringbould, ‘Toelichting op de AVC 2002’, ’s-Gravenhage: Stichting Vervoeradres 2015, art. 7 lid 5 AVC, p. 97.
[3] Rb. Overijssel 13 februari 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:1196, S&S 2021/3, r.o. 8.29.
[4] Hof Den Haag 27 februari 2006, ECLI:NL:GHSGR:2006:BH1458, S&S 2009/6, r.o. 3.22 – 3.27; Rb. Rotterdam 20 december 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:10102, S&S 2018/67, r.o. 3.11.
[5] Hof Den Haag 27 februari 2006, ECLI:NL:GHSGR:2006:BH1458, S&S 2009/6, r.o. 3.23
[6] M.H. Claringbould, ‘Toelichting op de AVC 2002’, ’s-Gravenhage: Stichting Vervoeradres 2015, art. 28 lid 1 AVC ‘Vrachtvordering’, p. 273-274.
[7] Rb. Den Haag 22 november 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:16529, r.o. 3.13.
[8] Verrekening (Mon. BW nr. B40) 2019/29.
[9] Vgl. m.b.t. art. 8:1128 BW bijv.: Rb. Gelderland 8 juli 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:4541, S&S 2015/140, r.o. 9.11.
Tom Holsbrink
Advocaat