Letsel bij kraanmachinist aan boord van een nieuw schip. Werkgeversaansprakelijkheid of productaansprakelijkheid?
Januari 2024
Een ongeval zit in een klein hoekje. Niet alleen thuis, maar ook op de werkvloer. Hoe risicovoller het werk, des de groter de kans op ongevallen. Vooral in de scheepvaart worden werknemers vaak blootgesteld aan risicovolle situaties. Er wordt bij dit werk immers veelvuldig op grote hoogtes gewerkt en met gevaarlijke machines en materialen. In dergelijke situaties mag van een werkgever dan ook verwacht worden dat zij zorgdraagt voor een zo veilig mogelijke werkomgeving door het beschikbaar stellen van veilig werkmaterieel en het verstrekken van de juiste veiligheidsinstructies.
De zorgplicht van een werkgever is vergaand en de bewijslast dat aan deze zorgplicht is voldaan, rust op de werkgever. Het is dus niet zelden het geval dat een werkgever aansprakelijk is voor een ongeval dat een werknemer is overkomen op de werkvloer.
Maar wat nu als een werknemer tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden een ongeval overkomt doordat het materiaal waarmee hij werkt gebrekkig is? Is dan nog altijd de werkgever aansprakelijk voor het ontstaan van het ongeval? Óf rust dan de verantwoordelijkheid op de producent van het werkmaterieel? In een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West Brabant deed zich een dergelijke situatie voor op een kraanschip. In dit blog bespreekt Marloes Kok deze uitspraak.
Achtergrond
Waar ging het in deze uitspraak om? De werknemer, in dienst bij een waterbouwbedrijf als kraanmachinist, krijgt een ongeval op een kraanschip. Het waterbouwbedrijf is de eigenaar van het kraanschip. Het kraanschip is in opdracht van het waterbouwbedrijf gebouwd door een grote producent, gespecialiseerd in het bouwen van kranen op schepen. Op het kraanschip is een kraan met cabine voor de kraanmachinist aanwezig. De kraan met cabine kan in de lengterichting van het kraanschip worden verplaatst én naar beneden worden gebracht, zodat het kraanschip onder lage bruggen kan doorvaren.
Op 20 juli 2017, de dag van de doop van het schip, wordt het schip door de bemanning gereedgemaakt voor vertrek de volgende ochtend. De kraanmachinist probeert de kraan in de laagst mogelijke positie brengen. Bij het losmaken van de grendels, kantelt echter het platform waarop de kraan zich bevindt, waardoor de kraanmachinist 3,5 meter omlaag het ruim in valt. Door de val loopt de kraanmachinist ernstig letsel op.
De Inspectie SZW voert een onderzoek naar het ongeval uit en legt een verbod op om nog werkzaamheden aan boord van het schip te verrichten “wegens ernstig gevaar voor personen”. De Inspectie SZW geeft de producent van het schip met kraan een waarschuwing wegens het in de handel brengen van een hijskraan die niet voldoet aan de vervaardigingsvoorschriften. Daarnaast legt de Inspectie SZW aan het waterbouwbedrijf een boete op, omdat zij in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet niet heeft zorggedragen voor een veilige werkplek, door geen veilige leuning/balustraden rond het platform waarop de hijskraan zich bevond aan te brengen.
De kraanmachinist stelt zijn werkgever, het waterbouwbedrijf, aansprakelijk voor het ongeval op grond van artikel 7:658 BW. Het waterbouwbedrijf erkent dat zij niet aan haar zorgplicht heeft voldaan en (deels) aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeval. De forse letselschade van de kraanmachinist wordt middels een vaststellingsovereenkomst tussen de kraanmachinist en het waterbouwbedrijf afgewikkeld.
De civiele procedure
Het waterbouwbedrijf stelt zich echter op het standpunt dat niet alleen zij, maar ook de producent van het schip aansprakelijk is jegens de kraanmachinist, op grond van onrechtmatige daad (6:162 BW), dan wel productaansprakelijkheid (6:185 BW). In onderhavige procedure vordert het waterbouwbedrijf dan ook dat zowel zij als de producent hoofdelijk aansprakelijk zijn jegens de kraanmachinist en de producent tegenover het waterbouwbedrijf een bijdrageplicht heeft in de schade van de kraanmachinist.
De producent betwist dit en voert in de procedure de volgende verweermiddelen aan:
- Het waterbouwbedrijf had moeten voorkomen dat de kraanmachinist het kantelbare platform zou ontgrendelen, nadat hij alcohol had gedronken;
- De instructie om de cabine te laten zakken was irrationeel en onnodig, omdat het schip geen lage obstakels tegen zou komen op haar vaarroute;
- Het waterbouwbedrijf had ervoor moeten waken dat de kraanmachinist de voorschriften uit het instructiehandboek van de kraan nauwgezet opvolgde;
- Het waterbouwbedrijf heeft verzuimd de relevante arbeidsrechtelijke wetgeving in acht te nemen.
De rechtbank oordeelt echter dat de producent op grond van artikel 6:162 BW onrechtmatig jegens de kraanmachinist heeft gehandeld. De producent heeft immers een product vervaardigd dat een inherent valgevaar oplevert voor de persoon die het platform ontgrendelt. Reeds bij de ontwerpfase had de producent volgens de rechtbank moeten onderkennen dat de wijze waarop het platform was ontworpen een inherent valgevaar zou opleveren en toen al het ontwerp moeten aanpassen.
Zowel het waterbouwbedrijf áls de producent zijn dus hoofdelijk aansprakelijk jegens de kraanmachinist. Dit betekent dat op grond van artikel 6:102 BW op zowel de producent als het waterbouwbedrijf een hoofdelijke verbondenheid tot vergoeding van de schade van de kraanmachinist rust. De kraanmachinist kan dus zijn hele schade verhalen op beide partijen.
Nu het waterbouwbedrijf al de volledige schade van de kraanmachinist heeft vergoed, zal bepaald moeten worden wat de bijdrageplicht van de producent is. De rechtbank zal dus moeten beoordelen in welke mate de producent, dan wel het waterbouwbedrijf, in hun onderlinge verhouding hebben bijgedragen aan de schade van de kraanmachinist. De rechtbank doet dit aan de hand van de causaliteitsafweging en eventuele billijkheidscorrectie uit artikel 6:101 BW. Volgens de rechtbank staat in ieder geval vast dat de kraanmachinist geen eigen schuld had aan het ontstaan van het ongeval.
De rechtbank komt uiteindelijk tot het oordeel dat de producent meer heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval dan het waterbouwbedrijf. De rechtbank stelt vast dat de producent voor 70% aansprakelijk is en het waterbouwbedrijf voor 30%. Redengevend voor deze causale verdeling is volgens de rechtbank dat de producent nog geen instructiehandboek aan het waterbouwbedrijf ter beschikking had gesteld en het op de weg van een producent ligt om een zo veilig mogelijk product te ontwerpen en te vervaardigen, waarbij potentiële gevaren zoveel mogelijk worden beperkt door daartoe de benodigde voorzieningen te treffen.
Deze omstandigheden wegen volgens de rechtbank zwaarder dan de omstandigheden dat het waterbouwbedrijf geen instructies aan de kraanmachinist heeft gegeven op welke wijze het platform/de kraan veilig bediend kon worden en niet heeft zorggedragen voor valbeveiliging. Als de producent immers geen inherent gevaarlijk platform/kraan had aangeleverd, zou volgens de rechtbank het ongeval niet hebben kunnen plaatsvinden.
De producent is dus gehouden 70% van de letselschade van de kraanmachinist te vergoeden aan het waterbouwbedrijf.
Slotopmerkingen
De bewijspositie van een werknemer om een werkgever op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk te stellen voor een arbeidsongeval is vrij gunstig. De werknemer hoeft immers slechts aan te tonen dat hij tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden schade heeft opgelopen. Zodra hij daarin is geslaagd, is de werkgever aansprakelijk voor het ongeval, tenzij de werkgever aantoont dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan, dat het ongeval te wijten is aan het bewust roekeloos of opzettelijk handelen van de werknemer, of dat het ongeval niet voorkomen had kunnen worden indien wel aan de zorgplicht was voldaan. De zorgplicht van een werkgever is vergaand. Niet zelden wordt dan ook geoordeeld dat een werkgever aansprakelijk is voor een ongeval dat een werknemer is overkomen op de werkvloer.
Deze uitspraak laat zien dat een werkgever niet altijd de enige aan te spreken partij is. Soms zijn er ook derde partijen betrokken die een aandeel hebben gehad in het ontstaan van het ongeval, zoals in dit geval de producent van het schip met de kraan. Gezien de lage bewijsdrempel voor een werknemer om zijn of haar werkgever aansprakelijk te stellen, zullen werknemers er doorgaans voor kiezen hun werkgever aansprakelijk te stellen. Voor een werkgever is het dan van belang om te onderzoeken of bij een derde partij regres kan worden gehaald.
In deze ogenschijnlijk eenvoudige zaak komen veel verschillende juridische vragen aan bod. Voor de beantwoording van die vragen is specialistische kennis nodig. Om een letselschadezaak als deze goed te kunnen behandelen moet kennis in huis zijn van de (shipping) branche, soms het internationale recht, het verzekeringsrecht en het letselschaderecht. Bij Van Traa hebben wij die kennis in huis en wij staan cliënten daarin ook graag bij. Heeft u vragen over een letselschadekwestie aan boord van een schip/platform/in een haven? Neem gerust contact met ons op.
Marloes Kok
Advocaat