Kan een beschonken speedbootbestuurder zich beroepen op een verjaringstermijn?
Maart 2022
Vaak is naar aanleiding van een incident kennis van verschillende rechtsgebieden vereist. Dat bij elke binnenvaartzaak kennis van het binnenvaartrecht onmisbaar is, bleek weer tijdens een procedure voor de Rechtbank Midden-Nederland over een noodlottige aanvaring.[1]
De aanvaring
De zaak ging over een aanvaring in 2014 tussen een sloep met vier inzittenden en een speedboot, waarvan de bestuurder te veel alcohol had gedronken. Hij zou in het donker met zijn onverlichte, grote en zware speedboot met ruim zes keer de ter plaatse geldende maximumsnelheid hebben gevaren. Na de aanvaring zou hij de aangevaren sloepvaarders geen hulp hebben verleend, maar direct zijn doorgevaren. Twee inzittenden van de sloep kwamen bij dit tragische incident om het leven. De speedbootbestuurder werd voor zijn aandeel in het bootongeluk strafrechtelijk vervolgd.
De strafrechtelijke procedure
In maart 2016 verklaarde de rechtbank in de strafzaak tegen de speedbootbestuurder het volgende als bewezen:
- dat hij zich schuldig had gemaakt aan dood door schuld,
- dat het aan zijn schuld te wijten was dat een vaartuig onbruikbaar werd gemaakt waardoor levensgevaar voor een ander ontstond, en
- dat hij zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk niet nakomen van de verplichting tot hulpverlening die een schipper heeft.[2]
De speedbootbestuurder werd door de rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en hem werd een ontzegging van de vaarbevoegdheid opgelegd van vijf jaar.[3] De speedbootbestuurder ging tegen die uitspraak in beroep en eindigde uiteindelijk bij een procedure voor de Hoge Raad. Bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden kwam er op de gevangenisstraf van vier jaar nog een jaar bij.[4] De Hoge Raad hield deze strafhoogte in stand in zijn arrest van 2019.[5] Het ongeval en de daaropvolgende strafrechtelijke procedure heeft in de media de nodige aandacht gekregen.[6]
Vergoeding van schade
Minder aandacht is uitgegaan naar de civiele kant van het zaak. De sloepvaarder had zich als benadeelde partij in de strafprocedure gevoegd en had vergoeding van zowel zijn materiële als immateriële schade gevorderd. De strafrechter heeft de vordering voor een deel toegewezen, maar voor het overige werd de sloepvaarder verwezen naar de civiele rechter.[7]
Gezien de inhoud en uitkomst van de strafzaak, leek de aanvullende vordering tot schadevergoeding bij de civiele rechter wellicht een uitgemaakte zaak. De zaak kreeg echter een onverwachte wending.
Verjaring
De schade waarvan de sloepvaarder vergoeding vorderde, was veroorzaakt door een aanvaring met een binnenschip.[8] Dat betekent dat aanvaringsbepalingen van Boek 8 BW van toepassing waren, waarbij een verjaringstermijn van twee jaar geldt.[9] In de arresten ‘Zwartemeer’[10] heeft de Hoge Raad beslist dat deze kortere verjaringstermijn voor aanvaringen voorrang heeft op de algemene verjaringstermijn van vijf jaar.[11] Dit betekent dat bij de beoordeling van de vraag of de vordering is verjaard, wordt uitgegaan van een verjaringstermijn van twee jaar. Het is dus niet mogelijk om de verjaringstermijn te vermijden door de vordering te baseren op een andere grondslag, bijvoorbeeld onrechtmatige daad.[12]
De rechtbank overwoog of de sloepvaarder de verjaring had gestuit door zijn processuele handelingen in de strafrechtelijke procedure. Een verjaringstermijn kan immers worden gestuit[13] door het instellen van een eis, waaronder ook het voegen als benadeelde partij in de strafprocedure wordt begrepen.[14] Maar als de vordering niet is toegewezen (hier was de afwijzing van de vordering bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 28 mei 2019), blijft de verjaringstermijn alleen gestuit als binnen zes maanden een nieuwe eis wordt ingesteld. Weliswaar had de sloepvaarder bij dagvaarding van 23 februari 2021 een nieuwe vordering bij de civiele rechter ingesteld, maar dat was dus niet binnen zes maanden na het arrest van de Hoge Raad. Dat betekent, zo stelt de rechtbank vast, dat de verjaringstermijn gedurende de strafprocedure niet is gestuit. Dat leidde er toe dat de verjaringstermijn van twee jaar die in deze zaak op 7 november 2017 was aangevangen, op 8 november 2019 was geëindigd. Nu de sloepvaarder zijn eis pas bij dagvaarding van 23 februari 2021 bij de civiele rechter had ingesteld, was zijn vordering alsnog verjaard.Als een verjaringstermijn van toepassing is en de vordering te laat is ingesteld, is het lastig om dit gebrek te repareren. Zo deed de sloepvaarder nog een beroep op de derogerende werking van redelijkheid en billijkheid. Dat betekent dat de verjaringstermijn in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.[15] De sloepvaarder verwees naar een arrest van de Hoge Raad uit 2000, waarin een wettelijke verjaringstermijn van dertig jaar terzijde werd geschoven, omdat de schade (mesothelioom veroorzaakt door asbeststof) naar haar aard verborgen was gebleven en pas veel later zichtbaar werd. De rechtbank stelde vast dat van een dergelijke situatie geen sprake was, nu de sloepvaarder tijdig bekend was met zowel de schade als de veroorzaker daarvan.
De sloepvaarder was bij de civiele rechter dus te laat en zijn vordering werd afgewezen.[16] De speedbootbestuurder hoefde hierdoor een deel van de schade van de sloepvaarder niet te vergoeden. De uitkomst van deze zaak kan gezien de oorzaak van de schade wrang aanvoelen, zeker als wordt bedacht dat het langdurige strafproces mogelijk een rol heeft gespeeld bij het verlopen van de verjaringstermijn.
Conclusie
In deze zaak waren kennis van het strafrecht, aansprakelijkheidsrecht en binnenvaartrecht van belang. Het was echter het laatste rechtsgebied dat een voor de sloepvaarder belangrijke rol speelde in zijn poging om zijn schade vergoed te krijgen. Zelfs in een schrijnend geval als het hier besproken bootongeluk kan de verjaringstermijn aan het krijgen van schadevergoeding in de weg staan. Als een zaak elementen bevat die kennis van het zee- en vervoerrecht vereisen, raden wij aan een specialist in te schakelen.
Lees verder
Onlangs schreven Ronna Rutten en Nol van Hal ook artikelen over het spanningsveld tussen het zee-/vervoerrecht en andere aansprakelijkheidsregimes:
- Letsel aan boord van het schip; werkgeversaansprakelijkheid of overeenkomst van personenvervoer over zee?
- Is een loopbrug onderdeel van een schip?
Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met Bas Neureiter di Torréro.
* * *
[1] Rechtbank Midden-Nederland 20 oktober 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:5065, S&S 2022/8.
[2] Zie art. 785 lid 1 Wetboek van Koophandel: “De schipper is verplicht aan personen, die in gevaar verkeeren, en in het bijzonder, als zijn schip bij eene aanvaring betrokken is geweest, aan de andere daarbij betrokken schepen en de personen, die zich aan boord dier schepen bevinden, de hulp te verleenen, waartoe hij bij machte is zonder zijn eigen schip en de opvarenden daarvan aan ernstig gevaar bloot te stellen.” Deze wettekst dateert van 1939.
[3] Rechtbank Midden-Nederland 29 maart 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:1609.
[4] Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 11 december 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:10871.
[5] Hoge Raad 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:829 en Parket bij de Hoge Raad 02 april 2019, ECLI:NL:PHR:2019:307.
[6] Zie onder meer Nu.nl, Algemeen Dagblad, Het Parool en NOS.
[7] Binnen het strafproces kan de benadeelde partij een vordering tot het vergoeden van schade instellen, hetgeen normaliter bij de civiele rechter dient te gebeuren. Indien de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van de strafrechter echter een onevenredige belasting van het strafproces oplevert, kan de rechter bepalen dat die vordering (deels) niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering toch bij de civiele rechter moet aanbrengen. Zie art. 361 lid 3 Sv en Hoge Raad 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793.
[8] Artt. 8:1000 en 8:1001 BW.
[9] Afd. 8.11.1 BW (Aanvaring) en art. 8:1793 BW.
[10] Hoge Raad 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA1414, S&S 2007/95.
[11] Art. 3:310 BW.
[12] Zie over dit onderwerp ook de blog van Nol van Hal: Navigeren in aanvaringswateren - Verjaring en beperking van aansprakelijkheid.
[13] Stuiting van een verjaringstermijn betekent dat de verjaringstermijn stopt. Dezelfde termijn begint opnieuw te lopen vanaf de volgende dag na de stuitingshandeling (art. 3:317 jo. art. 3:319 BW). Door het instellen van een eis in een procedure wordt de vordering ook gestuit. Maar als die eis niet wordt toegewezen, is de verjaring slechts gestuit indien binnen zes maanden een nieuwe eis wordt ingesteld en deze alsnog wordt toegewezen (art. 3:316 lid 1 en lid 2 BW).
[14] Zie art. 3:316 BW en Hoge Raad 01 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1457.
[15] Art. 6:2 lid 2 BW.
[16] Strikt genomen werd de vordering niet afgewezen, maar werd de sloepvaarder niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Dat heeft als gevolg dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke behandeling van de vordering.
Bas Neureiter di Torréro
Advocaat