Het Hof van Justitie over BTW bij invoer

Februari 2021

In het vorige artikel uit deze reeks (“Ontwikkelingen BTW bij invoer”) zijn de basisaspecten van de BTW bij invoer uiteengezet. In dit artikel gaan we verder met het arrest Federal Express, waarbij wordt afgeweken van de hoofdregel: de BTW-schuld volgt de douaneschuld.

Zoals we al eerder hebben beschreven, kent de vaststelling van de douaneschuld een zeer formalistische aanpak. Er is immers al vrij snel sprake van een onttrekking aan douanetoezicht, zodat dan een douaneschuld ontstaat. Daarnaast luidt de hoofdregel dat bij het ontstaan van een douaneschuld, ook direct een BTW-schuld ontstaat. Diverse rechterlijke colleges vonden het blijkbaar onvoldoende duidelijk of deze hoofdregel daadwerkelijk zo strikt moet worden toegepast. Er zijn dan ook verschillende prejudiciële vragen aan het Hof gesteld[1]. Op 10 juli 2019 heeft het Hof in dit kader het interessante arrest Federal Express gewezen.

Het arrest Federal Express

Het feitencomplex van het arrest Federal Express[2] is als volgt. Goederen afkomstig uit derde landen worden via luchtvervoer naar Duitsland met eindbestemming Griekenland gebracht. De goederen worden voor het vervoer van Duitsland naar Griekenland onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer geplaatst. Van belang is dat de goederen daadwerkelijk in Griekenland zijn aangekomen. In deze procedure wordt gesteld dat in Duitsland onregelmatigheden zijn geconstateerd bij het extern communautair douanevervoer. Als gevolg hiervan heft de Duitse Douane BTW bij invoer. Het geschil betreft nu of deze BTW terecht is verschuldigd in Duitsland, terwijl de goederen in Griekenland zijn aangekomen.

In deze procedure is het met name van belang of BTW bij invoer afhankelijk is van het feit dat de goederen in het economische circuit van de Unie zijn terechtgekomen of dat het louter risico dat zij daarin terechtkomen voldoende is voor de heffing van de BTW. Volgen we de douanerechtelijke – en formalistische – aanpak dan is geen twijfel mogelijk. Er ontstaat namelijk een douaneschuld zodra ook maar enige formaliteit niet wordt vervuld. In die zin ontstaat dus direct een douaneschuld in Duitsland. De vraag is of de BTW-schuld ook in Duitsland ontstaat.

Op 10 juli 2019 heeft het Hof positief – voor het bedrijfsleven – geoordeeld. Het Hof heeft onder meer antwoord gegeven op de volgende vraag: “Indien een goed dat in een EU-lidstaat via een douanerechtelijke onrechtmatige handelwijze is binnengebracht, waardoor een douaneschuld bij invoer is ontstaan, is dit goed dan in het economische circuit van de Unie terechtgekomen?”

Voordat het Hof tot een eindoordeel komt, stelt het Hof dat goederen die niet op regelmatige wijze in het douanegebied van de Unie zijn ingevoerd, vermoed worden in het economische circuit van de Unie terecht te zijn gekomen op het grondgebied van de EU-lidstaat waar zij in de Unie zijn binnengebracht. Dit betekent dat in onderhavige casus BTW bij invoer in Duitsland zou zijn verschuldigd. Echter, in acht nemend dat de BTW een verbruiksbelasting is, brengt het Hof een belangrijke nuance aan. Het Hof oordeelt namelijk dat een dergelijk vermoeden, kan worden weerlegd. In onderhavige casus is het binnenbrengen via een douanerechtelijk onrechtmatige handelswijze een onvoldoende grond om aan te nemen dat de goederen daadwerkelijk in het economische circuit van de Unie zijn terechtgekomen en dat hier niets tegenin kan worden gebracht. Van belang is dat de goederen zijn vervoerd naar een andere EU-lidstaat. Die andere EU-lidstaat is de eindbestemming en de EU-lidstaat waar het goed is verbruikt. Oftewel, daar is het goed in het economisch circuit terechtgekomen. Daarom is de BTW bij invoer in deze andere EU-lidstaat verschuldigd, namelijk Griekenland.

Dit arrest vormt een belangrijke uitzondering op de hoofdregel, dat bij het ontstaan van een douaneschuld de BTW ‘meegaat’. Het vermoeden dat in een dergelijke situatie een BTW-schuld is ontstaan, kan derhalve terdege worden weerlegd. Van belang is om vast te stellen of de goederen in het economisch circuit terecht zijn gekomen.

Naar mijn mening heeft het arrest vergaande gevolgen. Er zijn immers diverse situaties waarbij een douaneschuld ontstaat, terwijl vaststaat dat de goederen de EU-lidstaat of de EU wél hebben verlaten. Denk aan een niet-zuivering van douanevervoer of goederen die onder actieve veredeling zijn gebracht en waarbij de formaliteiten niet zijn gevolgd, maar waarbij wel telkens met zekerheid kan worden vastgesteld dat de goederen de EU hebben verlaten. De stelling die in het verleden altijd werd aangenomen – namelijk dat ook voor de BTW een belastingschuld ontstaat bij onregelmatige invoer, onttrekking aan het douanetoezicht of het niet voldoen aan de verplichtingen[3] – is dus zeker niet in alle gevallen juist. Heeft u vragen of wilt u meer informatie? Customs Knowledge helpt u graag.

* * * 

[1] Zie voor de behandeling van verschillende eerdere relevante arresten ook L.J. van Drie MSc en M.L. Schippers LLM, ‘Samenloop tussen het ontstaan van douaneschulden en BTW-schulden bij invoer?’, WFR 2018/61.
[2] HvJ EU 10 juli 2019, C-26/18, ECLI:EU:C:2019:579 (Federal Express).[3] Zoals reeds eerder gesteld komt het dan neer op een douaneschuld die ontstaat op grond van artikel 79 DWU.

Onze specialismes

Deel dit artikel

Gerelateerde artikelen

Nieuwsbrief

Wilt u op de hoogte blijven van belangrijke ontwikkelingen en updates, dan kunt u zich aanmelden voor onze nieuwsbrief!

©2024 Van Traa advocaten N.v. Alle rechten voorbehouden