Doorbreking van de CMR-limiet in Nederland onmogelijk?
November 2020
Het taboe doorbroken aan de hand van drie recente vonnissen.
Na diefstal van waardevolle lading op bijvoorbeeld het wegvervoerstraject Nederland – Duitsland zal de juridische reflex in veel gevallen zijn:
‘We moeten vandaag nog een ‘Klage’ uitbrengen in Duitsland tegen de (onder)vervoerder’
In dit blog leg ik uit dat dagvaarden in Duitsland niet in alle gevallen noodzakelijk is.
De reden dat deze reflex bestaat zit hem in de verschillende interpretatie per land van artikel 29 CMR. Artikel 29 CMR regelt dat een vervoerder zijn aansprakelijkheid niet kan beperken (of uitsluiten) ‘indien de schade voortspruit uit zijn opzet of uit schuld zijnerzijds, welke volgens de wet van het gerecht, waar de vordering aanhangig is, met opzet gelijk wordt gesteld’.
Simpel gezegd wordt artikel 29 CMR in Duitsland eerder toegepast dan in Nederland. Je bent daar als vervoerder dus sneller onbeperkt aansprakelijk. Als de vervoerder in Duitsland wordt aangesproken dan is de kans groot dat hij ‘de volle mep’ zal moeten betalen.
Indien de vervoerder echter direct een verklaring voor recht-dagvaarding door zijn Nederlandse advocaten in Nederland laat uitbrengen aan de partijen boven hem in de (vervoers)keten, dan zal hij zich veelal op de beperking van aansprakelijkheid van 8,33 SDR (ca. € 10,-) per ontbrekend kilogram brutogewicht uit artikel 23 CMR mogen beroepen. Maar niet altijd.
In dit blog bespreek ik op basis van recente jurisprudentie drie situaties waarbij in het hiervoor gegeven voorbeeld voor de Nederlandse rechter een vergelijkbaar resultaat kan worden gehaald als voor de rechter bij onze oosterburen. Leuk om te vermelden is dat ik bij alle situaties kan putten uit zaken waarbij collega’s van Van Traa of ikzelf als advocaat betrokken waren.
Situatie I: De (chauffeur van de) vervoerder is betrokken bij de diefstal
Deze situatie bespreek ik aan de hand van een recent vonnis van de rechtbank Noord-Holland[1]. Mijn collega’s Frank Salome en Marc van Maanen betoogden met succes dat de vervoerder onbeperkt aansprakelijk is jegens DHL op grond van artikel 29 CMR.
Dit zijn de relevante feiten die hebben geleid tot het vonnis. DHL schakelt voor een tweetal transporten van elektronica Wallenborn in, die op haar beurt de Oostenrijkse vervoerder Wattaul inschakelt. Laatstgenoemde besteedt het eerste transport uit.
Na uitvoering van beide transporten blijkt waardevolle lading te ontbreken. Wallenborn start daarom in Nederland een verklaring voor recht waarbij zij het bekende beroep op de CMR-limiet doet. Door mijn collega’s wordt namens DHL in de procedure een tegeneis (eis in reconventie) ingesteld. DHL vordert betaling van de volledige waarde van de ontbrekende elektronica. Volgens DHL is duidelijk dat chauffeurs van de vervoerder betrokken zijn bij de diefstallen. Chauffeurs van Wattaul die het tweede transport uitvoerden, hebben aan de Oostenrijkse politie immers bekend dat zij elektronica hebben gestolen. Zij zijn ook strafrechtelijk vervolgd.
De rechtbank wijst de tegenvordering van DHL toe. Vast staat namelijk dat de chauffeurs van het tweede transport strafrechtelijk zijn vervolgd. Er is dus sprake van opzet van (ondergeschikten van) de vervoerder. Ook in Nederland is de vervoerder in dat geval aansprakelijk volgens artikel 29 CMR. Het beroep op de CMR-limiet wordt dan ook van de hand gewezen. Daarmee is de kous nog niet af. De rechtbank ontzegt de vervoerder ook een beroep op de CMR-limiet voor het eerste transport. De vervoerder heeft immers niet voldaan aan de op hem rustende verzwaarde motiveringsplicht. Deze motiveringsplicht bespreek ik hierna aan de hand van een recent arrest van het hof Den Bosch.
Situatie II: De vervoerder voldoet niet aan de op hem rustende verzwaarde motiveringsplicht
Eerst de relevante feiten die aan dit arrest[2] ten grondslag liggen. DHL geeft de Portugese vervoerder RSJ opdracht om een zending te vervoeren vanuit Nederland naar Portugal. RSJ neemt de goederen, onder meer bestaande uit 10 pallets met laptops, bij DHL in Eindhoven in ontvangst. Tijdens het transport door Frankrijk gaat het volledig mis: de vrachtwagen kantelt en de chauffeur raakt gewond.
Vervolgens wordt de trailer geopend zodat de lading op een andere truck van RSJ kan worden overgeladen. Als de lading gelost wordt in Portugal, blijken 7 pallets met laptops te ontbreken. DHL en de ingeschakelde expert Frank Wijnbergen (EVH Surveys) beginnen daarom direct een zoektocht naar de 7 ontbrekende pallets. Die zoektocht wordt ernstig bemoeilijkt doordat RSJ geen informatie verschaft en op een gegeven moment zelfs de communicatie geheel verbreekt.
RSJ blijft volhouden dat de laptops zich nog in de trailer bevonden ten tijde van het ongeval. Tijdens het onderzoek wordt duidelijk dat dit niet het geval is. Dat volgt onder meer uit een verklaring van de Franse gendarmerie en de vrachtbrieven die destijds aanwezig waren in de truck. Het seal van de trailer bleek te zijn doorgesneden in het bijzijn van en de lading werd geborgen onder toeziend oog van de Franse gendarmerie. De tijdens het expertiseonderzoek door de expert achterhaalde informatie bevond zich bijna uitsluitend (reeds) in het domein van RSJ.
Het Hof gaat in op de stelplicht, bewijslast en de verzwaarde motiveringsplicht.
“Als eerder overwogen, rusten de stelplicht en de bewijslast van de stelling dat sprake is van grove schuld of opzet aan de zijde van de vervoerder (in de zin van artikel 29 lid 1 CMR), op degene die zich daarop beroept (i.c. DHL). Naar vaste (lagere) jurisprudentie rust in geval van vermissing tijdens het vervoertraject op de vervoerder een verzwaarde motiveringsplicht van zijn verweer. Van een vervoerder als RSJ, in wiens domein de feitelijke gegevens omtrent het afgelegde vervoer liggen, kan verlangd worden dat zij die feitelijke gegevens verstrekt ter motivering van haar betwisting van de stellingen van DHL, teneinde aan DHL aanknopingspunten voor haar stellingen (en voor eventuele bewijslevering) te verschaffen.”
Het Hof oordeelt hierna in lijn met de rechtbank in eerste aanleg dat RSJ niet aan haar verzwaarde motiveringsplicht heeft voldaan. RSJ is derhalve onbeperkt aansprakelijk jegens DHL en dient de volledige schade te vergoeden. RSJ moest dus openheid van zaken geven en mocht haar kaarten niet tegen de borst houden.
Een voor de cliënt erg mooi arrest. Overigens heeft mijn collega Leendert van Hee aan de hand van de uitspraak in eerste aanleg in deze zaak uitgebreid over de verzwaarde motiveringsplicht geschreven in Weg&Wagen[3].
Situatie III: De vervoerder schakelt een dief in
De derde en tevens laatste zaak die ik bespreek ziet op de situatie dat de vervoerder een ‘dief’ inschakelt.[4] Wat is er gebeurd?
Steinweg schakelt vervoerder Exsan in. Exsan schakelt op haar beurt SOS Transport in. SOS Transport haalt de lading op bij Steinweg. Vervolgens is zij met lading met de noorderzon verdwenen.
Steinweg spreekt Exsan aan tot vergoeding van de schade op grond van artikel 3 jo. 29 CMR. De door Exsan ingeschakelde hulppersoon is er immers met de lading vandoor gegaan. Exsan heeft op grond van artikel 3 CMR in te staan ‘als ware het zijn eigen daden (…)’ voor de ‘daden van (…) wie hij zich voor de bewerkstelliging van het vervoer bedient’. De rechtbank oordeelt dat Exsan inderdaad heeft in te staan voor de daden van de door haar ingeschakelde vervoerder. Exsan is dus in beginsel onbeperkt aansprakelijk. Maar er is meer.
De advocaten van Exsan doen bij wijze van laatste strohalm een juridisch lastig en technisch beroep op bepalingen uit de opvolgend vervoerregeling in het CMR-verdrag. Doel van dat beroep is dat de schade over de (opvolgend) vervoerders wordt verdeeld. De rechtbank Rotterdam honoreert dit beroep niet. Exsan dient dus de volledige schade aan Steinweg te vergoeden!
Tot slot
Heeft u nog vragen naar aanleiding van dit blog? Of heeft u zelf te maken met een diefstal tijdens (weg)transport? Neem dan met spoed contact met ons op.
* * *
[1] Rechtbank Noord-Holland 4 december 2019, C/15/281483/HA ZA 18-756
[2] Hof Den Bosch 24 maart 2020, S&S 2020/82
[3] https://www.sva.nl/weg-en-wagen/doorbreking-van-de-cmr-limiet-een-kwestie-van-bewijs
[4] Rechtbank Rotterdam 19 juni 2019, S&S 2019/125
Thomas Giesbertz
Advocaat