De Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw in de praktijk

Oktober 2024

In 2021 schreven wij over de inwerkingtreding van de Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw- en voedselvoorzieningsketen (‘Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw’).[1] Deze Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw is op 1 november 2021 ingevoerd en is ontworpen om machtsongelijkheden in de landbouwketen te beperken en eerlijke handelsvoorwaarden te waarborgen. Het afgelopen jaar zijn er twee belangrijke ontwikkelingen geweest die meer duiding bieden hoe deze wet in de praktijk moet worden uitgelegd. Allereerst heeft de Geschillencommissie oneerlijke handelspraktijken landbouw- en voedselvoorzieningsketen (‘Geschillencommissie’) de eerste einduitspraak op 17 juni 2024 gepubliceerd.[2] Daarnaast heeft de Autoriteit Consument & Markt (‘ACM’) een last onder dwangsom opgelegd aan een afnemer van zuivelproducten en dat op haar website gepubliceerd op 4 september 2024.[3] In deze blog gaan we eerst in op wat de Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw inhoudt en lichten we de ontwikkelingen toe.

Wat was de Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw- en voedselvoorzieningsketen ook alweer?
De Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw is bedoeld om leveranciers en producenten in de landbouwsector te beschermen tegen machtsmisbruik door grote afnemers. De wet zorgt ervoor dat leveranciers met een relatief kleinere omzet niet het slachtoffer worden van eenzijdige contractwijzigingen of oneerlijke voorwaarden. De wet is gebaseerd op de Europese Richtlijn (EU) 2019/633 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 over oneerlijke handelspraktijken in de relaties tussen ondernemingen in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen.[4] De Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw heeft indirect ook extra-territoriale werking. Met andere woorden: de dwingende bepalingen omtrent contracten gelden ook met non-EU-handelspartners.

De Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw bevat een zogenoemde zwarte en grijze lijst met oneerlijke handelspraktijken die onrechtmatig zijn wanneer een afnemer van een landbouwproduct of voedingsproduct deze handeling verricht jegens een leverancier. Handelingen op de zwarte lijst zijn per definitie onrechtmatig. Een voorbeeld is het eenzijdig wijzigen van een leveringsovereenkomst. Handelingen op de grijze lijst zijn in beginsel niet onrechtmatig als hierover heldere en duidelijke afspraken tussen de leverancier en de afnemer zijn gemaakt. Een voorbeeld is het vragen van een vergoeding aan de leverancier voor de kosten van marketing.

De zwarte en grijze lijst zijn van bijzonder dwingend recht. Dit betekent dat de verboden ook van toepassing zijn als de leverancier en de afnemer hebben afgesproken dat het recht van een ander land op hun onderlinge overeenkomst van toepassing is.

Voor wie geldt de Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw?
De Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw richt zich op leveranciers en afnemers in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen, ongeacht de plaats van vestiging. Onder leveranciers vallen bijvoorbeeld boeren en tuinders. Onder afnemers vallen bijvoorbeeld supermarkten.

De Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw richt zich specifiek op ‘kleine’ leveranciers die tegenover ‘grote’ afnemers staan. Het toepassingsbereik van de Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw wordt bepaald door de omzet van de afnemer af te zetten tegen de omzet van de leverancier. Als beide partijen wat betreft omzet gelijkwaardig zijn, is de Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw niet van toepassing.

Het toepassingsbereik van de Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw kan als volgt worden weergegeven:

Om wat voor soort producten gaat het?
De Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw maakt overigens een onderscheid tussen landbouw- en voedingsproducten en bederfelijke landbouw- en voedingsproducten. Bederfelijke landbouw- en voedingsproducten zijn producten die vanwege de aard ervan of in het stadium van verwerking ervan binnen dertig dagen na de oogst, productie of verwerking ongeschikt voor verkoop kunnen worden. Voorbeelden van bederfelijke landbouw- en voedingsproducten zijn verse groenten en vers fruit.

Casus 1: ACM beboet overtreding
Een leveranciersvereniging die een groep melkveehouders vertegenwoordigt die exclusief leveren aan een afnemer van zuivel, diende een handhavingsverzoek in bij de ACM. Zij stelde dat de afnemer maandelijks eenzijdig de prijzen voor vet en eiwit bepaalde, zonder een transparant prijssysteem dat met de melkveehouders was overeengekomen. Dit leidde tot een situatie waarin de melkveehouders geen invloed hadden op de prijsbepaling en de correctheid van de prijs niet konden controleren.

Wat is de ACM en wat doen zij?

De ACM is een toezichthouder die op de naleving van de Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw toeziet. Wanneer de ACM een overtreding constateert, kan zij sancties opleggen, zoals een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete tot maximaal € 900.000,- of, als dat meer is, 10% van de omzet van de overtreder.

Afhandeling door ACM van handhavingsverzoek leveranciers

De ACM onderzocht het handhavingsverzoek van de leveranciers en concludeerde dat de afnemer de Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw had overtreden door de leveringsvoorwaarden eenzijdig te wijzigen en de melkprijs maandelijks vast te stellen zonder overleg of een overeengekomen prijssysteem. De afnemer gaf aan dat een veelheid aan factoren de prijs van vet en eiwit kunnen beïnvloeden. Maar omdat de afnemer niet inzichtelijk heeft gemaakt wat het effect van deze factoren op de prijs is en dit ook niet volgt uit de leveringsvoorwaarden stelt ACM vast dat de prijzen voor eiwit en vet dus niet vastliggen en dat het niet transparant is op welke wijze deze prijzen maandelijks tot stand komen. De melkveehouder kan daarnaast niet met de afnemer onderhandelen over de vet- en eiwitprijzen. Daarmee is er volgens ACM geen transparante prijsvorming en er zijn ook geen waarborgen ingebouwd die eventuele willekeur kunnen voorkomen. De ACM ziet dit als een oneerlijke handelspraktijk in de zin van de Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw. De overige klachten van de leveranciers worden – grotendeels – afgewezen.

Om deze overtreding te corrigeren, heeft de ACM een last onder dwangsom opgelegd aan de afnemer.[5] Dit houdt in dat de afnemer het prijssysteem alsnog transparant moet vormgeven, zodat voor de leverancier van tevoren duidelijk is op welke wijze de prijs tot stand komt en dat dit door de leverancier te controleren is. De ACM benadrukt daarbij dat er in de last voldoende ruimte wordt gegeven aan de afnemer om een keuze te maken in de vormgeving van haar prijssysteem en dat de last daarom niet onevenredig is.

Als de afnemer niet aan deze verplichting voldoet, verbeurt zij een dwangsom van € 175.000 per maand, met een maximum van € 1.050.000. Deze last wordt opgelegd voor twee jaar. Dat betekent dat als de afnemer binnen twee jaar opnieuw eenzelfde overtreding begaat er opnieuw een dwangsom kan worden opgelegd. Of de afnemer tegen dit besluit in bezwaar zal gaan is (nog) niet duidelijk.

Casus 2: Einduitspraak van de Geschillencommissie
Een vergelijkbare zaak werd voorgelegd aan de Geschillencommissie oneerlijke handelspraktijken landbouw- en voedselvoorzieningsketen (‘Geschillencommissie’).[6]

Wat is de Geschillencommissie en wat doen zij?

De Geschillencommissie is een onafhankelijk orgaan dat op grond van de Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw en het Besluit aanwijzing Geschillencommissie Oneerlijke Handelspraktijken Landbouw- en Voedselvoorzieningsketen is aangewezen om geschillen tussen leveranciers en afnemers te behandelen. Leveranciers en afnemers kunnen bij de Geschillencommissie een klacht indienen als zij van mening zijn dat een contractuele wederpartij de Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw heeft overtreden. Uitspraken van de Geschillencommissie zijn voor partijen bindend, tenzij een van beide partijen het geschil waarop de uitspraak betrekking heeft binnen drie maanden na vaststelling van de uitspraak aan de civiele rechter voorlegt.[7] Het idee is dat de Geschillencommissie sneller en praktischer met procedures kan omgaan dan dat rechtbanken dat kunnen. Of dat inderdaad zo werkt zal de praktijk moeten uitwijzen.

Afhandeling klacht door Geschillencommissie

In deze zaak klaagden melkveehouders over de maandelijkse vaststelling van de melkprijs door een zuivelbedrijf. De melkveehouders stelden dat de finale maandprijzen (zonder nabetaling) niet transparant waren vastgesteld, en dat er geen duidelijk prijssysteem was waarmee zij konden controleren hoe de prijs tot stand kwam. In de tussen partijen geldende voorwaarden was de prijsvaststelling in algemene bewoordingen geregeld: “De prijs per kg vet en eiwit wordt maandelijks vastgesteld. Wijzigingen kunnen iedere maand voorkomen, afhankelijk van de ontwikkelingen in de markt.” Tijdens de procedure is er in overleg tussen de leverancier en de afnemer een melkprijsbenchmarkmodel ontwikkeld. In dit model ontbraken echter de feitelijke rekenregels die de afnemer hanteert om de maandelijkse melkprijs vast te stellen.

De Geschillencommissie oordeelde dat de prijsbepaling van het afnemende zuivelbedrijf op deze wijze niet transparant, begrijpelijk of controleerbaar was voor de melkveehouders en door de afnemer op eenzijdige manier was vastgesteld. Te meer nu de afnemer zonder overleg met of instemming van de leverancier een nieuwe en aanmerkelijk langere opzegtermijn van het tussen partijen eerder gesloten contract van maar liefst 12 maanden (ingaande vanaf de eerstvolgende maand na opzegging) heeft bepaald. Dit gebrek aan transparantie werd beschouwd als een schending van de rechten van de leveranciers.

De Geschillencommissie heeft bepaald dat de afnemer uiterlijk voor 1 januari 2025 de inkoopvoorwaarden aan dient te passen en daarin komt tot een transparante, begrijpelijke en controleerbare wijze van vaststelling van de maandelijkse melkprijs. Daarbij zal de opzegtermijn voor de leverancier moeten worden teruggebracht naar maximaal 6 maanden ingaande na de datum van de schriftelijke opzegging door de leverancier.

Tot slot heeft de Geschillencommissie bepaald dat als de afnemer naar aanleiding van deze uitspraak diens inkoopvoorwaarden aanpast dat dan de leverancier uitdrukkelijk daarmee moet instemmen voordat die nieuwe voorwaarden in werking kunnen treden. Bovendien staat het de leverancier vrij om daar niet mee in te stemmen. Als de leverancier daarmee niet instemt, geldt er voor de leverancier – in afwijking van de eerder overeengekomen voorwaarden – voor deze situatie ook geen opzegtermijn en kan de leverancier per direct opzeggen.

Praktische aanwijzing van de Geschillencommissie
In de uitspraak geeft de Geschillencommissie partijen naar aanleiding van deze uitspraak ook een praktische aanwijzing mee.

Zo overweegt de Geschillencommissie dat partijen kunnen overwegen naar analogie aan te knopen bij artikel 148 van de EU-Verordening 1308/2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten:

de voor de levering verschuldigde prijs, die:

– statisch moet zijn en in het contract moet zijn vermeld, en/of

– wordt berekend op grond van een combinatie van verschillende in het contract opgenomen factoren, zoals marktindicatoren die de ontwikkeling van de marktsituatie weerspiegelen, de geleverde hoeveelheid en de kwaliteit of de samenstelling van de geleverde rauwe melk;”

Eventueel kan deze aanwijzing bij het contracteren worden meegenomen in het bepalen van de verschuldigde prijs.

Conclusie
Zowel het besluit van de ACM als de uitspraak van de Geschillencommissie benadrukken het belang van transparante en eerlijke handelspraktijken in de landbouw- en voedselvoorzieningsketen. Voor bedrijven die actief zijn in de internationale handel, zijn transparante prijsbepalingen en goed vastgelegde contractuele afspraken essentieel om geschillen te voorkomen en een gelijk speelveld te waarborgen.

* * *

[1] De Wet inzake oneerlijke handelspraktijken (vantraa.nl).
[2] Maandelijkse vaststelling melkprijs niet transparant, begrijpelijk en controleerbaar voor de leverancier en in strijd met de Wet Oneerlijke Handelspraktijken. - De Geschillencommissie.
[3] Besluit ACM Zaaknr. ACM/22/179466 / Documentnr. ACM/UIT/629936, 4 september 2024: Last onder dwangsom Lactalis Leerdammer | ACM.nl.
[4] PbEU 2019, L111/59, te vinden via: L_2019111NL.01005901.xml (europa.eu).
[5] Een last onder dwangsom is een herstelsanctie dat bestuursorganen zoals de ACM, kunnen opleggen om bedrijven te dwingen zich aan de wet te houden. Het bedrijf krijgt een bepaalde termijn om de geconstateerde overtreding te beëindigen. Beëindigt het bedrijf de overtreding niet binnen deze termijn, dan moet het een vooraf bepaald geldbedrag (de ‘dwangsom’) betalen, zie ook artikel 5:32 Algemene wet bestuursrecht.
[6] Maandelijkse vaststelling melkprijs niet transparant, begrijpelijk en controleerbaar voor de leverancier en in strijd met de Wet Oneerlijke Handelspraktijken. - De Geschillencommissie.
[7] Artikel 6 lid 3 Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw.

Deel dit artikel

Gerelateerde artikelen

Nieuwsbrief

Wilt u op de hoogte blijven van belangrijke ontwikkelingen en updates, dan kunt u zich aanmelden voor onze nieuwsbrief!

©2024 Van Traa advocaten N.v. Alle rechten voorbehouden