De ene gevaarlijke stof is de andere niet. En de ene gebruiker is de andere niet
December 2022
Op meerdere plekken in de wet is geregeld dat de houder of gebruiker van een gevaarlijke stof aansprakelijk is wanneer derden (bijvoorbeeld omstanders) schade hebben geleden door die gevaarlijke stof. Het gaat dan om een zogenaamde risicoaansprakelijkheid. Dat is een vorm van aansprakelijkheid die niet is gebaseerd op schuld of verwijtbaarheid, maar enkel op de hoedanigheid van de (rechts)persoon die aansprakelijk wordt gehouden. Bij gevaarlijke stoffen is dat veelal degene die de stof, op welke basis dan ook, bedrijfsmatig onder zich heeft. Dat kan zijn in de hoedanigheid van gebruiker of verbruiker, maar ook van bewaarnemer, logistiek dienstverlener of vervoerder.
In november van dit jaar heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland zich gebogen over de vraag of een akkerbouwer die op zijn eigen perceel herbiciden had laten spuiten aansprakelijk is voor schade die is ontstaan aan planten op een naburig perceel.[1] Deze zaak geeft aanleiding voor een korte vergelijking tussen de ‘droge’ risicoaansprakelijkheid voor gevaarlijke stoffen uit Boek 6 BW met de ‘natte’ risicoaansprakelijkheid van Boek 8 BW.
De casus
Een akkerbouwer heeft zijn suikerbieten laten bespuiten met een combinatie van drie herbiciden. Negen dagen later ontdekte de eigenaar van het naburige perceel dat zijn gewassen penstemon (een sierplant) en sedum beschadigd waren. Daarop heeft de sierplantenkweker de akkerbouwer van de bespoten suikerbieten aansprakelijk gesteld op grond van art. 6:175 BW.
Art. 6:175 lid 1 BW bepaalt dat “degene die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf een stof gebruikt of onder zich heeft, terwijl van deze stof bekend is dat zij zodanige eigenschappen heeft, dat zij een bijzonder gevaar van ernstige aard voor personen of zaken oplevert, () aansprakelijk (is), wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt.”
Een gevaarlijke stof in de zin van dit artikel is dus een stof die “een bijzonder gevaar van ernstige aard voor personen of zaken oplevert”. Daarvan is, zo staat verderop in hetzelfde artikellid, “in elk geval” sprake wanneer de stof als ontplofbaar, oxyderend, ontvlambaar, licht ontvlambaar of zeer licht ontvlambaar, vergiftig of zeer vergiftig[2] is ingedeeld in de zogenaamde CLP-Verordening[3]. Die Europese Verordening heeft tot doel te bepalen op grond van welke eigenschappen stoffen en mengsels als gevaarlijk moeten worden ingedeeld, zodat de gevaren van stoffen en mengsels correct kunnen worden geïdentificeerd en bekendgemaakt.[4] De CLP-Verordening bevat ook een geharmoniseerd systeem van indeling van stoffen en mengsels die zijn opgenomen in een lijst. Uit de woorden “in ieder geval” in art. 6:175 lid 1 BW leidt de kantonrechter af dat het niet noodzakelijk is dat een stof is ingedeeld overeenkomstig de CLP-Verordening om te kunnen kwalificeren als een gevaarlijke stof die risicoaansprakelijkheid kan meebrengen. Er is sprake van een open norm.
Vervolgens stelt de kantonrechter vast dat de drie gebruikte herbiciden een gevarenaanduiding hebben op basis van de CLP-Verordening (ze zijn aangemerkt als zeer giftig voor in het water levende organismen, ze veroorzaken ernstige oogirritatie en zijn gevaarlijk bij inslikken). Het zijn dus gevaarlijke stoffen, maar de bijzondere gevaren die maken dat ze als ‘gevaarlijk’ zijn ingedeeld hebben zich niet voorgedaan.
Dan grijpt de rechter terug op zijn eerdere vaststelling dat art. 6:175 lid 1 BW een open norm bevat. Hij geeft aan dat uit de Memorie van Toelichting blijkt dat het bij een ‘gevaarlijke stof’ in de eerste plaats gaat om een essentiële eigenschap van de stof, die de stof maakt tot wat zij behoort te zijn, en daarnaast gaat het om het bijzondere gevaar dat in deze eigenschap zit.[5] Aangezien een herbicide is bedoeld om ongewenste planten te weren, beschadigen of doden, maar datzelfde effect kan hebben op andere planten, is een herbicide naar zijn aard een gevaarlijke stof in de zin van art. 6:175 lid 1 BW.
Een deskundige heeft vastgesteld dat de gewassen van de eiser inderdaad zijn aangetast door de gebruikte herbiciden. Daarmee zijn het causaal verband en de schade gegeven. De akkerbouwer is aansprakelijk.
Vergelijking met de risicoaansprakelijkheid van Boek 8 BW
In Boek 8 zijn voor de verschillende vervoersmodaliteiten risicoaansprakelijkheidsregimes opgenomen voor schade van derden door vrijgekomen gevaarlijke stoffen. Voor de overzichtelijkheid wordt hieronder alleen de regeling voor het wegvervoer aangehaald, art. 8:1210 e.v. BW.
In art. 8:1210 onder a BW is een gevaarlijke stof gedefinieerd als “een stof die als zodanig bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen”. Hiermee wordt bedoeld de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen. Het ADR[6] maakt daar integraal deel van uit. Het is bijgevoegd als Bijlage 1 bij de Regeling. In het ADR zijn regels opgenomen waaraan het vervoer van gevaarlijke stoffen over land moet voldoen. Het ADR bevat een eigen classificatie van gevaarlijke stoffen. Via de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen zijn alleen de stoffen die een ADR-classificatie hebben dus ‘gevaarlijke stoffen’ in de zin van aansprakelijkheidsregeling van Boek 8 BW.
Het ADR bevat uitgebreide beschrijvingen van wat een stof milieugevaarlijk maakt en hoe dat moet worden gemeten of vastgesteld. Het ADR verwijst ook naar de indeling van stoffen op basis van de CLP-Verordening, dus er is samenhang tussen de twee classificaties, maar de classificatie op basis van de ADR-criteria gaat voor. De lijst van stoffen met een ADR-classificatie is limitatief.
Als een stof een gevaarlijke stof is in de zin van het ADR en zich aan boord van een voertuig bevindt[7] op het moment dat er door die stof schade ontstaat bij derden, dan is de exploitant van het voertuig (de vervoerder) risicoaansprakelijk voor die schade (art. 8:1213 lid 1 BW). De exploitant van het voertuig kan niet (ook) aansprakelijk worden gehouden op grond van art. 6:175 BW. De toepasselijkheid van dat artikel is uitgesloten, behalve wanneer de schade is ontstaan op een niet openbaar toegankelijk bedrijfsterrein (art. 8:1211 lid 4 BW).
In het geval van een schadeveroorzakende gebeurtenis op de openbare weg is het dus of het één of het ander: bevond de schadeveroorzakende stof zich aan boord van een voertuig, dan is de vervoerder risicoaansprakelijk mits de stof is opgenomen in het ADR. Als de stof niet is opgenomen in het ADR, maar wel – vanwege de open norm – een ‘gevaarlijke stof’ zou zijn in de zin van art. 6:175 BW, dan is er geen risicoaansprakelijkheid want art. 6:175 BW geldt immers niet voor stoffen aan boord van een voertuig. Andersom, wanneer stoffen zich niet aan boord van een voertuig bevinden, maar wel ADR-stoffen zijn, draagt de vervoerder geen risicoaansprakelijkheid (art. 8:1211 lid 2 BW). In die gevallen geldt weer de ‘droge’ aansprakelijkheidsregeling van art. 6:175 BW. Die regeling is ook van toepassing op andere logistieke partijen die niet vervoeren, maar wel bedrijfsmatig gevaarlijke stoffen onder zich kunnen hebben, zoals bewaarnemers en expediteurs.
Voor de aansprakelijkheid is het dus van belang wie je bent en welke stof je onder je hebt: een vervoerder is risicoaansprakelijk voor ADR-stoffen, een niet-vervoerder is risicoaansprakelijk voor een, in beginsel, onbepaalde verzameling stoffen die naar hun aard een bijzonder gevaar opleveren.
* * *
[1] Rechtbank Noord-Holland 9 november 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:10013.
[2] Wij zouden tegenwoordig zeggen: giftig of zeer giftig.
[3] Verordening 1272/2008 van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (“CLP-Verordening”).
[4] CLP-Verordening considerans nr. 10.
[5] De kantonrechter verwijst naar de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel. Het gaat echter om de Nota van Toelichting bij Het Uitvoeringsbesluit aansprakelijkheid gevaarlijke stoffen en milieuverontreiniging (Stb. 1994, 888).
[6] Het ADR is een internationaal verdrag, de Overeenkomst voor het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg.
[7] Met inbegrip van laden en lossen (art. 8:1211 lid 2 BW), waarvoor de wet een genuanceerde regeling bevat (art. 8:1214 BW).
Wendy van den Nouland
Advocaat