De elektronische handtekening en ‘sign-on-glass’
Juli 2022
We maken in de praktijk allemaal gebruik van elektronische handtekeningen. We tekenen ‘op glas’ bij het in ontvangst nemen van pakketjes aan de deur, we loggen in bij verschillende dienstverleners of bij de overheid en ondertekenen documenten digitaal. We staan er nauwelijks bij stil dat vanuit juridisch perspectief de ene elektronische handtekening de andere niet is. Dit blog gaat over de elektronische handtekening. Welke smaken zijn er en waarom is het verschil tussen elektronische handtekeningen van belang?
De elektronische handtekening
Om het gebruik van elektronische handtekeningen te bevorderen en juridisch in te kaderen is er een Europese verordening opgesteld. Deze is op 1 juli 2016 in werking getreden en heeft directe werking (e-IDAS-verordening).[1] Op basis van deze verordening kunnen drie soorten elektronische handtekeningen worden onderscheiden:
- De elektronische handtekening (SES/Standard Electronic Signature). Een voorbeeld van een dergelijke handtekening is een scan van een geschreven handtekening.
- De geavanceerde elektronische handtekening (AES/Advanced Electronic Signature). Het verschil tussen deze handtekening en de SES is dat in het proces van de totstandkoming van de handtekening de gebruiker op de een of andere manier wordt geïdentificeerd, bijvoorbeeld met behulp van een sms-code.
- De gekwalificeerde elektronische handtekening (QES/Qualified Electronic Signature). Een dergelijke handtekening is gebaseerd op een gekwalificeerd certificaat voor elektronische handtekeningen dat moet zijn uitgegeven door een specifieke partij. Om welke partijen dit gaat in Nederland is te zien via een website van de EU.[2] Van belang is dat niet elke elektronische handtekening die met behulp van bijvoorbeeld een applicatie is gezet, een gekwalificeerde elektronische handtekening is.
De bewijskracht van elektronische handtekeningen
Volgens het Nederlandse procesrecht zijn akten ondertekende geschriften die bestemd zijn om als bewijs te dienen.[3] Met de komst van de uitwisseling van elektronische documenten en elektronische handtekeningen is aan het Nederlandse procesrecht toegevoegd dat onderhandse akten ook op een andere wijze dan bij geschrift kunnen worden opgemaakt, bijvoorbeeld in elektronische vorm waarbij de ander o.a. in staat moet zijn om de inhoud op te slaan.[4]
Een akte is een ondertekend geschrift of (elektronisch) document. Is een geschrift of document niet ondertekend, dan is het geen akte. Of een elektronisch document al dan niet moet worden gekwalificeerd als een onderhandse akte of als enkel een geschrift hangt af van het antwoord op de vraag hoe de elektronische handtekening onderaan het geschrift moet worden gekwalificeerd. Dit is relevant omdat de bewijskracht van een geschrift (niet zijnde een akte) aan de rechter is overgelaten. Ten aanzien van de bewijskracht van een akte (een ondertekend geschrift/document) bevat het Nederlandse procesrecht specifieke voorschriften.[5]
Op grond van de e-IDAS-verordening heeft een gekwalificeerde elektronische handtekening (QES) hetzelfde rechtsgevolg als een ‘natte’ handtekening die met pen onder een overeenkomst is gezet. Een dergelijke handtekening dient ook in de andere EU-lidstaten te worden erkend.[6] Dit geldt op basis van de verordening niet automatisch voor de andere elektronische handtekeningen. Welke werking aan deze handtekeningen toekomt, kan per land verschillen.
In de Nederlandse wet staat ten aanzien van elektronische handtekeningen in art. 3:15a BW het volgende:
“Een elektronische handtekening heeft dezelfde rechtsgevolgen als een handgeschreven handtekening, indien de methode die daarbij is gebruikt voor authenticatie voldoende betrouwbaar is gelet op het doel waarvoor de elektronische gegevens werden gebruikt en op alle overige omstandigheden van het geval.”
Bovenstaande bepaling is dus van belang voor de vraag hoe een elektronische handtekening (SES) en een geavanceerde elektronische handtekening (AES) moeten worden beoordeeld. In beginsel worden aan een elektronische handtekening en aan een geavanceerde elektronische handtekening dezelfde rechtsgevolgen verbonden als aan een ‘natte’ handtekening onder de voorwaarde dat de authenticatie voldoende betrouwbaar is gelet op het doel en de omstandigheden van het geval. Ten aanzien van deze twee vormen van de elektronische handtekening geldt dus, anders dan ten aanzien van de gekwalificeerde elektronische handtekening, een open norm. Voor de invulling van deze norm moet o.a. worden gekeken naar de partijbedoelingen, het belang van de transactie en de mate van betrouwbaarheid van de handtekening.[7]
In de literatuur gaan geluiden op dat niet te snel mag worden aangenomen dat een elektronische handtekening hetzelfde rechtsgevolg heeft als een ‘natte’ handtekening. Volgens Van Wechem en Spanjaard laten de regels over de elektronische handtekening veel ruimte voor interpretatie, hetgeen de rechtszekerheid niet ten goede komt.[8]
‘Sign-on-glass’
In het vervoerrecht kennen we de elektronische handtekening ook in de vorm van sign-on-glass. In beginsel is een dergelijke handtekening de meest simpele vorm van een elektronische handtekening, de Standard Electronic Signature (SES). De bewijskracht van een dergelijke handtekening moet naar Nederlands recht dus worden bepaald aan de hand van de open norm van art. 3:15a BW.
In de AVC 2002 is de volgende bepaling opgenomen ten aanzien van de bewijskracht van een elektronische vrachtbrief. In art. 2 lid 3 staat:
“Een vrachtbrief elektronisch opgemaakt en elektronisch ondertekend via het TransFollow-platform heeft dezelfde bewijskracht als de vrachtbrief bedoeld in artikel 1. De elektronische handtekening gezet via het TransFollow-platform geldt als voldoende betrouwbaar.”
Een dergelijke afspraak (een bewijsovereenkomst) geeft inzicht in de partijbedoelingen en is van belang voor het invullen van de open norm van art. 3:15a BW. Partijen kunnen in beginsel bewijsovereenkomsten sluiten met betrekking tot de bewijskracht van elektronische handtekeningen. Dit geldt niet voor geavanceerde elektronische handtekeningen, aangezien de bewijskracht van een dergelijke handtekening al door de e-IDAS-verordening wordt geregeld.[9]
Conclusie
Het gebruik van de elektronische handtekening is in de praktijk vanzelfsprekend. De e-IDAS-verordening schept duidelijkheid hoe EU-lidstaten moeten omgaan met een gekwalificeerde elektronische handtekening. Minder duidelijk is hoe het zit met de gewone elektronische handtekening en de geavanceerde elektronische handtekening. Hoewel de Nederlandse wet de ruimte biedt om aan elektronische handtekeningen dezelfde rechtsgevolgen te verbinden als ‘natte’ handtekeningen is er ook rechtsonzekerheid. Het zou de rechtszekerheid ten goede komen wanneer ook de rechtsgevolgen en de bewijskracht die verbonden moeten worden aan de elektronische handtekening (SES) en de geavanceerde elektronische handtekening (AES) zouden worden geharmoniseerd in bijvoorbeeld een Europese verordening.
* * *
[1] Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transactie in de interne markt en tot intrekking van richtlijn 1999/93 EG.
[2] https://esignature.ec.europa.eu/efda/tl-browser/#/screen/tl/NL (laatst geraadpleegd op 26 juni 2022).
[3] Art. 156 Rv.
[4] Art. 156a Rv.
[5] Art. 157 lid 2 Rv bepaalt: “Een authentieke of onderhandse akte levert ten aanzien van de verklaring van een partij omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen, tussen partijen dwingend bewijs op van de waarheid van die verklaring, tenzij dit zou kunnen leiden tot een rechtsgevolg dat niet ter vrije bepaling van partijen staat. Onder partij wordt begrepen de rechtsverkrijgende onder algemene of bijzondere titel, voor zover het desbetreffende recht is verkregen na het opmaken van de akte.”
[6] Zie art. 25 van de Verordening.
[7] Neppelenbroek, in: T&C Burgerlijk Wetboek, art. 3:15a BW, aant. 3.
[8] T.H.M. van Wechem en J.H.M. Spanjaard, ‘Hoe houdbaar is de handtekening in een pdf-document?’, Contracteren 2019, nr. 4.
[9] S.A.K. d’Azevedo, Elektronische handtekeningen in de praktijk, Bb 2020/14.