CMR-vervoer van levensmiddelen: geen fysieke aantasting, toch schade?
Juli 2021
Om de voedselveiligheid te waarborgen, is zowel de productie als het vervoer van levensmiddelen aan strenge voorschriften gebonden. Wanneer er onregelmatigheden tijdens het transport zijn voorgevallen, komt het dikwijls voor dat levensmiddelenbedrijven de lading uit voorzorg vernietigen, ook al is een daadwerkelijke aantasting niet aangetoond. Kan deze schade vervolgens op de vervoerder worden afgewenteld?
Bij het antwoord op deze vraag draait het in de kern om de uitleg van het begrip ‘beschadiging’ in de zin van de CMR. De afgelopen tijd is deze vraag in de jurisprudentie regelmatig aan bod gekomen. De uitspraken laten echter een wat gefragmenteerd beeld zien. Waar de rechtbank Amsterdam oordeelde dat beschadiging een daadwerkelijke fysische verandering van de goederen veronderstelde,[1] kwam de rechtbank Overijssel tot de conclusie dat ook schade wegens een redelijke verdenking van besmetting van goederen voor rekening van de vervoerder kwam.[2] Zie in dit verband ook de eerdere bijdragen van Vincent Hofman (link) en Leendert van Hee (link), waarin zij op deze uitspraken ingaan.
Recent was het aan de rechtbank Oost-Brabant om zich over het begrip beschadiging tegen de achtergrond van levensmiddelenvervoer uit te laten.[3] Daarbij bleef ook de rol van de voedselveiligheidsregels bij de vraag of er schade aan het vervoerde product was niet onbesproken.
De casus
De feitelijk vervoerder had het transport van een zending van een volle trailer met zoetwaren van Veghel, Nederland naar Biogny-sur-Bionne, Frankrijk op zich genomen. Bij aankomst in Frankrijk werden veertien verstekelingen in de trailer aangetroffen. Er was van de zoetwaren gegeten, afval achtergelaten en de verstekelingen hadden hun behoefte in de trailer gedaan. De ladingbelanghebbende had de zending vervolgens vernietigd. Hoewel partijen het erover eens waren dat er goederen waren beschadigd, betoogde de vervoerder dat de schade beperkt was tot het deel van de lading waarvan de fysieke aantasting was vastgesteld.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank Oost-Brabant volgt het betoog van de vervoerder niet. De omstandigheid dat een aantal pallets of dozen feitelijk niet zouden zijn aangetast, verhindert niet dat de gehele zending desondanks onverkoopbaar was geworden. Immers, bij bekendheid met de omstandigheden van het transport zouden kopers niet bereid zijn de goederen af te nemen als voedselproducten. Daarbij wijst de rechtbank uitdrukkelijk op de strenge Europese voedselveiligheidsnormen. Of deze regels ook daadwerkelijk tot het vernietigen van de lading verplichten, acht de rechtbank echter niet van doorslaggevend belang. Kortom, ondanks dat geen daadwerkelijke fysische aantasting van de volledige zending was vastgesteld, oordeelt de rechtbank dat de gehele zending enkel destructiewaarde vertegenwoordigde.
Commentaar
Door aan te knopen bij het gebrek aan vraag naar de goederen, zet de rechtbank Oost-Brabant de deur op een kier naar een meer economisch begrip van schade binnen het CMR-verdrag. Interessant is ook dat de rechtbank impliceert dat voedselveiligheidsnormen van invloed op de vraag en dus de waarde van de zending kunnen zijn. Hiermee lijkt de rechtbank Oost-Brabant een ruimere opvatting van het schadebegrip dan de rechtbank Amsterdam te zijn toegedaan, die daadwerkelijke fysische aantasting als maatstaf hanteerde. Voor de praktijk lijkt de maatstaf van de rechtbank Oost-Brabant werkbaarder. Het vaststellen van een daadwerkelijke fysieke aantasting kan in sommige gevallen buitengewoon kostbaar, omslachtig of zelfs ronduit onmogelijk zijn.
Vragen? Neem contact met ons op.
* * *
[1] Rb. Amsterdam 18 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:10104, S&S 2020/37, r.o. 4.6.
[2] Rb. Overijssel 6 november 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:4985, S&S 2020/33, r.o. 5.2.
[3] Rb. Oost-Brabant, 24 februari 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:985.
Tom Holsbrink
Advocaat