Ambtshalve toetsing van oneerlijke bedingen in B2B verhouding?

Juli 2024

Inleiding
Recentelijk heeft het Hof van Justitie[1] zich uitgelaten over de vraag of de nationale rechter ambtshalve dient te toetsen of een beding uit een luchtvervoerovereenkomst als oneerlijk moet worden beschouwd in de zin van de Richtlijn oneerlijke bedingen[2], indien geen van de partijen in het geding als consument kan worden aangemerkt. ‘Ambtshalve’ betekent dat de rechter het beding moet toetsen, ook als geen van de partijen er een beroep op doet.

Het arrest
In de algemene vervoersvoorwaarden van de luchtvaartmaatschappij Air Europa was bepaald dat passagiers hun rechten op onder meer schadevergoeding niet mogen overdragen. De passagier had in strijd daarmee zijn vordering tot schadevergoeding[3] overgedragen aan Eventmedia (een claimbureau[4]), die vervolgens een vordering instelde tegen Air Europa. Air Europa voerde verweer en verwees naar voormeld beding. Zij stelde dat de vordering van de passagier niet rechtsgeldig aan Eventmedia was overgedragen. In de procedure die vervolgens tussen Air Europa en Eventmedia werd gevoerd, vroeg de nationale rechter zich af of hij de vervoersvoorwaarden van Air Europa ambtshalve diende te toetsen aan de Richtlijn oneerlijke bedingen. Als sprake is van een procedure met een consument bestaat die verplichting. Maar hier rees de vraag of de nationale rechter de vervoersvoorwaarden ook ambtshalve moet toetsen aan de Richtlijn oneerlijke bedingen wanneer de vordering tot schadevergoeding wordt ingesteld door een claimbureau waaraan de vordering is overgedragen. De nationale rechter besloot die vraag voor te leggen aan het Hof van Justitie.

Het Hof van Justitie overweegt als eerste dat voor de werkingssfeer van de Richtlijn oneerlijke bedingen dient te worden gekeken of één van de partijen bij de overeenkomst als consument kan worden aangemerkt. Dat was al uitgemaakt in het arrest van het Hof van Justitie van 18 november 2020.[5] Is gecontracteerd met een consument, dan is de Richtlijn oneerlijke bedingen zonder meer van toepassing en moet de rechter ambtshalve de vervoersvoorwaarden toetsen aan de Richtlijn oneerlijke bedingen. De bescherming die de richtlijn oneerlijke bedingen beoogt te bieden aan consumenten kan slechts worden verleend wanneer een gerechtelijke procedure is gestart. Dan kan de nationale rechter immers toetsen of sprake is van een oneerlijk beding in de zin van de Richtlijn. In het verleden is geoordeeld dat één van de contractspartijen een dergelijke gerechtelijke procedure moet zijn gestart.

Nu overweegt het Hof van Justitie dat het de werkingssfeer van de Richtlijn niet heeft willen beperken tot geschillen tussen de consument en diens professionele wederpartij (in dit geval Air Europa). Dat Eventmedia en Air Europa de partijen zijn bij de onderhavige gerechtelijke procedure staat er aldus niet aan in de weg dat de Richtlijn oneerlijke bedingen wordt toegepast. Echter dat is alleen het geval als één van de partijen daarop een beroep doet.

Een rechter hoeft dus niet uit zichzelf te toetsen of een beding dat de passagier verbiedt een vordering tot schadevergoeding over te dragen aan een claimbureau, oneerlijk is, wanneer daarop geen beroep is gedaan door een van de partijen. Dergelijke toetsing is niet nodig als een professionele partij zoals in dit geval het claimbureau bij de nationale rechter de mogelijkheid heeft gehad om zich te beroepen op het oneerlijke karakter van het betrokken beding maar dat niet heeft gedaan.[6]

Toelichting
De Richtlijn oneerlijke bedingen streeft naar een evenwicht tussen de consument en de verkoper (in het onderhavige geval dus de consument en Air Europa). In die verhouding zijn oneerlijke bedingen niet bindend voor de consument. Nu de onderhavige procedure tussen Air Europa en Eventmedia werd gevoerd, ontbrak dit gebrek aan evenwicht. Er was immers geen consument betrokken bij de gerechtelijke procedure. In dat geval is de nationale rechter niet gehouden uit zichzelf te onderzoeken of het beding in de overeenkomst mogelijkerwijs oneerlijk is. Er is immers geen consumentenbescherming vereist nu geen van de procespartijen een consument is.

* * *

[1] HvJ EU 11 april 2024, C-173/23, ECLI:EU:C:2024:295 (Eventmedia/Air Europa).
[2] Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29).
[3] De passagier had een vordering van € 766,- tot vergoeding van zijn schade omdat zijn bagage met vertraging was aangekomen.
[4] In het arrest wordt Eventmedia aangemerkt als een handelsvennootschap, maar nu het om een vertragingsclaim in de luchtvaart gaat, is hier in feite sprake van een claimbureau.
[5] HvJ EU van 18 november 2020, DelayFix, C‑519/19, EU:C:2020:933, par. 53 en 54.
[6] HvJ EU 11 april 2024, C-173/23, ECLI:EU:C:2024:295 (Eventmedia/Air Europa), par. 41.

Deel dit artikel

Gerelateerde artikelen

Nieuwsbrief

Wilt u op de hoogte blijven van belangrijke ontwikkelingen en updates, dan kunt u zich aanmelden voor onze nieuwsbrief!

©2024 Van Traa advocaten N.v. Alle rechten voorbehouden