Aan de rem trekken: de waarschuwingsplicht van de CMR-vervoerder
Oktober 2021
In het kader van internationaal goederenvervoer over de weg regelt het CMR-verdrag de verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen de afzender en de vervoerder. Toch komen wij in onze praktijk veel zaken tegen waarbij niet direct duidelijk is of het de afzender of de vervoerder was die bij een problematische situatie voorafgaand aan het wegvervoer had moeten ingrijpen. Een veel gestelde vraag is of de CMR-vervoerder moet waarschuwen voor een door de afzender gemaakte fout.
Taakverdelingen in het CMR-verdrag
Twee bekende ‘taakverdelingen’ in het CMR-verdrag betreffen de controle van de uiterlijke staat van de goederen enerzijds en het zorgdragen voor volledige douanedocumentatie anderzijds.
Op grond van art. 8 en 9 CMR geldt dat de vervoerder de uiterlijke staat van de goederen en hun verpakking moet onderzoeken. Als de vervoerder vervolgens geen gemotiveerde voorbehouden vermeldt op de CMR-vrachtbrief, wordt (bewijsrechtelijk) vermoed dat de goederen en hun verpakking in uiterlijk goede staat waren bij de inontvangstneming door de vervoerder. Hetzelfde geldt op grond van deze artikelen voor de controle van de juistheid van een aantal vermeldingen in de vrachtbrief. Het gaat strikt genomen om een bewijsvermoeden en dus niet zozeer om een inhoudelijke taakverdeling op basis waarvan aansprakelijkheid kan worden bepaald. Desalniettemin doet de CMR-vervoerder er verstandig aan deze verantwoordelijkheid serieus te nemen, om bewijsproblemen in een eventuele procedure te voorkomen. Anders dan de uiterlijke staat van de verpakking is de vervoerder op grond van het CMR-verdrag niet gehouden de belading en stuwage van de lading te controleren. Deze verantwoordelijkheid is in het CMR-verdrag in het geheel niet geregeld. Het staat partijen dus vrij om hier zelf afspraken over te maken.
Art. 11 CMR bepaalt dat de vervoerder niet verplicht is de nauwkeurigheid en de volledigheid van douanedocumenten en -inlichtingen te onderzoeken. De afzender is jegens de vervoerder aansprakelijk voor alle schade die voortvloeit uit de afwezigheid, onvolledigheid of onregelmatigheid van deze bescheiden en inlichtingen, tenzij er sprake is van schuld van de vervoerder. Het is dus de verantwoordelijkheid van de afzender om de nodige documenten bij de vrachtbrief te voegen of ter beschikking van de vervoerder stellen en hem alle gewenste inlichtingen verschaffen.
In beide gevallen kan de vraag rijzen of de vervoerder niet meer had moeten doen dan het CMR-verdrag voorschrijft, als er sprake is van een evidente fout van de afzender die de vervoerder niet had kunnen missen. Als die fout uiteindelijk tot schade aan de vervoerde lading leidt, heeft de vervoerder dan een waarschuwingsplicht geschonden ten aanzien van de door de afzender gemaakte fout?
De waarschuwingsplicht van de vervoerder
In de literatuur wordt al enige tijd verdedigd dat, nu een waarschuwingsplicht van de vervoerder niet geregeld wordt in het CMR-verdrag, deze verplichting wel gebaseerd kan worden op het aanvullend toepasselijke nationale recht. In het geval van Nederlands recht kan de waarschuwingsplicht worden gebaseerd op de norm van redelijkheid en billijkheid.[1]
Als het zichtbaar om slechte verpakkingen, belading of stuwage gaat, wordt in de literatuur aangenomen dat een vervoerder niet stilzwijgend mag toezien en afwachten of een door de afzender gecreëerde situatie tot schade gaat leiden, om vervolgens aansprakelijkheid af te wijzen op art. 17 lid 4 CMR.[2] Op basis van art. 17 lid 5 CMR kan bij een geschonden waarschuwingsplicht gedacht worden aan een verdeling van aansprakelijkheid, maar ook aan volledige aansprakelijkheid van de vervoerder. Daarbij spelen de concrete omstandigheden van het geval een rol, waaronder de door partijen gemaakte afspraken en de mate van expertise die van partijen mocht worden verwacht.
Het hof ’s-Hertogenbosch heeft in het kader van art. 9 lid 2 CMR bevestigd dat er sprake kan zijn van een ‘redelijke informatie- en waarschuwingsplicht’ van de CMR-vervoerder:
Het hof deelt derhalve niet het standpunt van [afzender] dat de rechtbank ten onrechte is afgeweken van het bewijsvermoeden als bedoeld in art. 9 lid 2 CMR-Verdrag, dat bepaalt — voorzover van belang — dat bij gebreke van vermelding in de vrachtbrief van gemotiveerde voorbehouden van de vervoerder, vermoed wordt dat de goederen bij de inontvangstneming uiterlijk in goede staat waren. In de eerste plaats niet omdat er geen sprake is van een vrachtbrief met volledige bewijskracht […]. Daar komt bij dat op de vervoerder niet de verplichting rust minutieus onderzoek te doen naar de staat van de auto's; uit de literatuur en jurisprudentie blijkt dat voor de vervoerder (slechts) een redelijke informatie- en waarschuwingsplicht geldt, waaronder vermoedelijk ook begrepen wordt de controleverplichting.[3]
Het hof ’s-Hertogenbosch begrenst de waarschuwingsplicht door te bepalen dat van de CMR-vervoerder niet kan worden verwacht dat hij ‘minutieus onderzoek’ doet.
Het hof ’s Gravenhage heeft de waarschuwingsplicht van de vervoerder ook bevestigd in het kader van nationaal vervoer:
Dit alles neemt niet weg dat voor de vervoerder, ook ten aanzien van het gewicht van de lading, een zekere controle- en waarschuwingsplicht geldt. Is duidelijk sprake van een (veel) zwaardere lading dan opgegeven en/of een onjuiste stuwage, dan mag de vervoerder, die dit merkt of behoort te merken, niet zomaar wegrijden, zonder rekening te houden met dit veel zwaardere gewicht en/of deze onjuiste stuwage, maar moet hij voorzorgsmaatregelen nemen ter voorkoming van schade onderweg (aanpassing van snelheid, inzetten ander materieel, etc.) waarbij overigens de schade als gevolg van dergelijke maatregelen voor rekening van de afzender komt.[4]
Het hof ’s Gravenhage noemt een aantal voorbeelden van gevolgtrekkingen die de wegvervoerder kan verbinden aan een door hem vastgestelde gevaarlijke situatie, zoals het aanpassen van de snelheid tijdens het rijden of het inzetten van ander materieel. Dit laatste voorbeeld houdt in dat het de wegvervoerder is toegestaan, of dat hij zelfs verplicht kan zijn, om te weigeren te vertrekken voordat het probleem is opgelost.
Hoewel de rechtbank Dordrecht in een wat oudere uitspraak tot het oordeel kwam dat er geen sprake was van een ‘algemene waarschuwingsplicht’ van de vervoerder, is de uitspraak wel een goed voorbeeld van welke omstandigheden relevant zijn om te bepalen of op een vervoerder een waarschuwingsplicht rustte.
Er bestaat geen algemene controle-verplichting laat staan waarschuwingsplicht ten aanzien van verpakking, belading en stuwage voor de vervoerder danwel diens chauffeur. Ten aanzien van de door [vervoerder 1] vervoerde partij fruit in een gesloten koelwagen is niet gesteld of gebleken dat de chauffeur tijdens de belading aanwezig is geweest of dat hij hiertoe verplicht zou zijn geweest, evenmin is gesteld danwel gebleken wie de koelwagen gesloten heeft. De Rb. ziet niet in hoe er in deze situatie sprake zou kunnen zijn van een waarschuwingsplicht voor de chauffeur. De chauffeur mocht uitgaan van de deskundigheid van [afzender] als regelmatig verlader van fruit, voor wat betreft verpakking, belading en stuwage.
Ten aanzien van de door [vervoerder 2] vervoerde partijen fruit geldt dat de beide chauffeurs de opleggers hebben opengelegd en dat zij tijdens de belading aanwezig geweest zijn. Ook de chauffeur van [vervoerder 3] is bij de belading aanwezig geweest. Hun enkele aanwezigheid echter betekent niet dat zij een controleverplichting hebben ten aanzien van verpakking, belading en stuwage, laat staan een waarschuwingsplicht. Achteraf is gebleken dat de schadeveroorzakende factor is geweest de combinatie van slechte kwaliteit verpakkingsmateriaal, foute belading van pallets en onjuiste stuwage van pallets. De combinatie van deze factoren brengt met zich dat er hier geen sprake is van een evidente in het oog vallende fout die de chauffeurs van de vervoerders hadden moeten zien. Met name ten aanzien van het verpakkingsmateriaal geldt in deze dat de chauffeurs mochten aannemen dat [afzender] als regelmatig verlader van fruit deugdelijk materiaal gebruikt en voorts dat [afzender] weet hoe zij dergelijk materiaal op pallets moet plaatsen en hoe zij deze pallets moet stuwen.[5]
Relevant zijn dus de tussen partijen gemaakte afspraken en de kennis en kunde van partijen, waarbij de CMR-vervoerder bijvoorbeeld mag uitgaan van de deskundigheid van de afzender voor wat betreft verpakking, belading en stuwage. Ook impliceert de uitspraak dat er sprake moet zijn van een ‘evidente in het oog vallende fout’ die de chauffeurs van de vervoerders hadden moeten opmerken.
De Nederlandse rechter heeft zich nog niet gebogen over de vraag of een vervoerder ook behoort in te grijpen als de afzender een evidente fout maakt in het kader van de douaneformaliteiten (art. 11 CMR). Gedacht kan worden aan de situatie dat douanedocumenten wel op de vrachtbrief worden vermeld, maar niet aan de vervoerder ter beschikking zijn gesteld.[6] Goed verdedigbaar is dat van de vervoerder ook in dat geval mag worden verwacht dat hij niet gaat rijden, maar dat hij de afzender waarschuwt dat er essentiële documenten missen.[7] Het gaat dan immers om een evidente fout, waarvoor de vervoerder geen minutieus onderzoek hoeft te doen. In het kader van de geschonden waarschuwingsplicht door de vervoerder zou de afzender een beroep kunnen doen op de ‘schuld van de vervoerder’ in de zin van art. 11 lid 2 CMR. In theorie kan dit tot een onbeperkte schadevergoedingsplicht leiden.[8]
Kortom
Uit het voorgaande blijkt dat er verschillende situaties denkbaar zijn waarbij van de CMR-vervoerder redelijkerwijs mag worden verwacht dat hij de afzender waarschuwt dat er beter niet met het vervoer kan worden aangevangen, voordat een door de afzender in het leven geroepen situatie wordt opgelost. Uit de rechtspraak volgt dat het dan wel moet gaan om situaties waarbij het evident is dat moet worden ingegrepen, zoals een gevaarlijk beladen trailer of een douanezending die zonder de vereiste documenten vergezeld gaat. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan de conclusie zijn dat de vervoerder al voor aanvang van het vervoer aan de rem had moeten trekken.
* * *
[1] Art. 6:2 en 6:248 BW, vgl. Th. H. J. Dorrestein, ‘Recht van het internationale wegvervoer’, 1977 Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink, p. 49 (over art. 1374 lid 3 (oud) BW).
[2] K.F. Haak, ‘De aansprakelijkheid van de vervoerder ingevolge de CMR’, 1984, ’s Gravenhage: Stichting Vervoeradres.
[3] Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25 maart 2002, ECLI:NL:GHSHE:2002:AK4666.
[4] Gerechtshof ’s-Gravenhage 25 november 2003, ECLI:NL:GHSGR:2003:AO7537.
[5] Rechtbank Dordrecht, 23 december 1987, ECLI:NL:RBDOR:1987:AJ2273.
[6] I. Koller, ‘Transportrecht - Kommentar zu Spedition und Gütertransport’, 2004, München: Verlag C.H. Beck p. 1095.
[7] Th. H. J. Dorrestein, ‘Recht van het internationale wegvervoer’, 1977 Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink, p. 168.
[8] M.J. Hendrikse en Ph. H.J.G. van Huizen, ‘CMR: Internationaal vervoer van goederen over de weg’, 2005 Zutphen, Uitgeverij Paris, p. 98.
Bas Neureiter di Torréro
Advocaat